ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1196 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 10196
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1196 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-06-2011 |
Datum publicatie: | 30-06-2011 |
Zaaknummer(s): | 10196 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen BMA-arts over diens rapportage en hantering van het begrip ‘medische noodsituatie’. Ongegrond. |
Uitspraak: 30 juni 2011
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 8 november 2010 bij het tuchtcollege Den Haag ingekomen klacht, die door het tuchtcollege Eindhoven is ontvangen op 23 december 2010, van:
A
klager
gemachtigde mr. L.M. Straver te Utrecht
tegen:
B
bedrijfsarts
werkzaam te C
wonende te D
verweerder
gemachtigde mr. H.C. Schutrops
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 23 mei 2011 behandeld. Verweerder was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager was, zonder bericht, afwezig. Namens klager was aanwezig mr. J.A. Pieters, kantoorgenoot van klagers gemachtigde. Beide gemachtigden hebben een pleitnota overgelegd.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Bij nota van 2 oktober 2007 heeft de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) medisch advies gevraagd inzake klager aan het Bureau Medische Advisering (BMA) in het kader van een aanvraag van klager voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf vanwege medische noodsituatie”. Verweerder heeft namens het BMA met toestemming van klager informatie gevraagd aan de door klager genoemde behandelaars en heeft op
15 november 2007 medisch advies uitgebracht aan de IND.
In dit advies staat dat bij klager sprake is van een posttraumatische stressstoornis en een (chronische) aanpassingsstoornis met vitale kenmerken. Voorts concludeert verweerder dat voor klager niet voldoende medische behandelmogelijkheden in Liberia en Nigeria aanwezig zijn.
In het advies stelt verweerder onder nummer 4 naar aanleiding van de vraag of het uitblijven van medische (psychiatrische) behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn:
“Op basis van de beschikbare informatie van de behandelende sector is een dergelijke situatie op korte termijn niet te verwachten”.
Op 19 februari 2008 verzocht de IND aan het BMA aan te geven of een brief van
14 december 2007 van de behandelende sociaal psychiatrische verpleegkundige aanleiding gaf tot bijstelling van het advies. In deze brief van de behandelaar staat:
“Medicatie advies is deze niet te staken. Er is nu een broos evenwicht behaald. Bij het stoppen van de medicatie is de verwachting dat cliënt terug zal vallen in zijn klachten, herbelevingen, depressie, wat mogelijk tot suïcidaliteit zal leiden”.
Op 23 februari 2008 heeft verweerder de IND bericht:
“De inhoud van de brief van de psychiater vormt geen aanleiding om het advies van
15 november 2008 te herzien indien uw vraagstelling beperkt blijft tot de in uw nota
d.d. 2 oktober 2007 gestelde vragen.
Specifiek is geen medische noodsituatie op korte termijn (binnen drie maanden) te verwachten bij uitblijven van de genoemde behandeling volgens de vigerende criteria omdat uit de verkregen informatie geen aanwijzingen zijn te distilleren voor een klinische psychiatrische opname, psychotische kenmerken of een medisch gedocumenteerde tentamen suïcide.“.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager beklaagt zich over het volgende:
a. Verweerder heeft een verkeerde definitie gehanteerd bij de uitleg van het begrip medische noodsituatie; hij had de definitie in de Vreemdelingencirculaire 2000 moeten toepassen in plaats van de in het BMA-protocol gehanteerde definitie.
b. De conclusie van verweerder dat er geen medische noodsituatie was, is in tegenspraak met de informatie van de behandelaar. In ieder geval is de conclusie onvoldoende inzichtelijk.
c. Er heeft onvoldoende individuele beoordeling plaatsgevonden. De behandelaars hebben aangegeven dat de behandeling langdurig zal zijn. Dat is niet meegewogen.
d. Het advies is onzorgvuldig tot stand gekomen met betrekking tot de mogelijkheid tot reizen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van klager de klacht met betrekking tot de veiligheid van de behandelomgeving in het land van herkomst ingetrokken
4. Het standpunt van verweerder
Ad a
Verweerder is in zijn medische adviezen uitgegaan van de definitie van het begrip in de Vreemdelingencirculaire 2000. Deze is bepalend voor de beoordeling. De praktische invulling in het BMA-protocol vormt geen beperking daarop. De Raad van State heeft dit ook bevestigd.
Ad b
Verweerder is uitgegaan van de omschrijving van de behandelaars van de aard en de ernst van de klachten. Persoonlijk onderzoek had daaraan niets kunnen toevoegen.
Ofschoon een PTTS een zorgelijk medisch beeld kan zijn, volgt daaruit niet zonder meer dat uitblijven van de behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Uit de informatie bleek dat er geen sprake was van eerdere suïcidepogingen, opnames, andere periodes van psychische decompensatie of actuele suïcidale ideaties. De mogelijkheid van suïcide als genoemd in de brief van 14 december 2007 was niet onderbouwd.
Ad c
Nu verweerder de behandeling in het land van herkomst als onvoldoende kwalificeerde, hoefde hij niet in te gaan op de effectiviteit van die behandeling.
Ad d
Verweerder behoefde zich niet uit te laten over de vraag of klager in staat was om af te reizen naar Liberia.
5. De overwegingen van het college
Het college stelt het volgende voorop.
Rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het
Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:
1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt,
2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,
3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,
4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en
5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, en/of heeft de rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van
de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
Het tuchtcollege is, op hierna te melden gronden, van oordeel dat verweerder niet in strijd met deze jurisprudentie heeft gehandeld.
Meer specifiek overweegt het college ten aanzien van de klachtonderdelen als volgt.
Ad a
Als verweerder al de definitie van het (voor hem geldende) protocol heeft gevolgd in plaats van de definitie in de Vreemdelingencirculaire, dan valt hem daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Verweerder mag, tuchtrechtelijk bezien, in beginsel uitgaan van de juistheid van de in een protocol neergelegde regel.
Overigens is, gelet op een overgelegde uitspraak van de hoogste bestuursrechter, geen sprake van strijdigheid tussen de Vreemdelingencirculaire en het protocol.
Ad b
De conclusie van verweerder luidde dat er geen medische noodsituatie was op korte termijn.
Verweerder kon en mocht deze conclusie trekken uit hetgeen hem van de behandelaars bekend was over klager. In de eerste verklaringen van de huisarts en psychiater van klager is geen aanwijzing voor een medische noodsituatie (suïcide) te vinden; evenmin in de ter beschikking van verweerder staande status van de huisarts. In de rapportage van de behandelend psychiater en sociaalpsychiatrisch verpleegkundige van 5 november 2007 wordt ook niet van suïcidegevaar gesproken. Dat betekent dat de (marginaal te toetsen) conclusie van verweerder dat er geen noodsituatie bestond in de eerste rapportage van verweerder aan de jurisprudentiële eisen voldoet.
Eerst in de brief van 14 december 2007 aan de advocaat van klager noemen de behandeld psychiater en sociaalpsychiatrisch verpleegkundige de mogelijkheid van suïcide bij het stoppen van de medicatie.
Het college is, marginaal toetsend, van oordeel dat deze stelling verweerder niet noopte tot een andere conclusie dan die hij had getrokken ten aanzien van de medische noodsituatie bij klager op korte termijn. Dat ware wellicht anders geweest als deze verklaring zou zijn onderbouwd, maar daarvan was (nog steeds) geen sprake.
Ad c
Het college vermag niet in te zien dat de (door verweerder niet betwiste) opvatting van de behandelaars dat de behandeling van klager langdurig zou zijn, noopt tot een andere conclusie bij de beantwoording van de vraag of op korte termijn een medische noodsituatie zou ontstaan.
Ad d
Verweerder heeft geschreven dat klager kon reizen, mits met medicatie. Er zijn geen gegevens in het dossier waaruit blijkt dat het rapport ten aanzien van dit punt onzorgvuldig of onjuist zou zijn.
Het college is, samenvattend, van oordeel dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. J.M.P. Drijkoningen
als lid-jurist, J.C.F. Schellekens, C.M.F. van Roessel en J.D.M. Schelfhout
als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2011 in aanwezigheid van de secretaris.