ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1194 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 10166
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1194 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-06-2011 |
Datum publicatie: | 30-06-2011 |
Zaaknummer(s): | 10166 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Vader klaagt er (onder meer) over dat de huisarts zijn zoon bij het RIAGG heeft aangemeld zonder de vader daarbij te betrekken. Vader en moeder hebben beiden ouderlijk gezag. Waarschuwing. |
Uitspraak: 30 juni 2011
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 11 november 2010 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klager
tegen:
C
huisarts
werkzaam en wonende te D
verweerder
gemachtigde mr. A.C.I.J. Hiddinga te Amsterdam
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de repliek
- de dupliek
- de geneeskundige verklaring d.d. 31 oktober 2010 ontvangen van de gemachtigde van verweerder
- de brief van de gemachtigde van verweerder d.d. 11 mei 2011.
De klacht is ter openbare zitting van 23 mei 2011 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Verweerder is de huisarts van de ex-echtgenote van klager en van de twee bij haar wonende kinderen van klager. Klager en zijn ex-echtgenote hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen. De kinderen van klager en verweerder zijn bevriend.
Op 23 april 2010 zag verweerder de zoon van klager met zijn moeder voor een consult. In het patiëntendossier staat vermeld dat de zoon een stem hoorde in zijn hoofd als hij overstuur was en dat verweerder de casus anoniem zou voorleggen aan de kinderpsychiater van het RIAGG. Op 29 april 2010 gaf de kinderpsychiater in een telefonisch advies aan dat een diagnostisch consult zeker gewenst was. Verweerder besloot daarop tot een verwijzing naar de psychiater. Toen verweerder besefte dat hij geen toestemming had van klager voor de doorverwijzing heeft hij contact met klager gehad, die geen toestemming gaf.
In september 2010 heeft Bureau Jeugdzorg een gezinsvoogd benoemd. In het dossier staat op datum 18 september 2010 dat de zoon zijn moeder met een mes had bedreigd en dat de zoon niet te motiveren was tot contact. Op 22 september 2010 hoorde verweerder van de gezinsvoogd dat klager akkoord was met verwijzing. Op 19 oktober 2010 kreeg verweerder bericht dat klager alsnog niet akkoord was met een verwijzing. Op 31 oktober 2010 staat in het dossier:
“2x vandaag erge crisis thuis, zeer destructief, vriendje (E [college: de zoon van verweerder] ) verwond en dood gewenst, met keukenmes gedreigd naar familie, weer, geen inzicht in eigen handelen of schuldgevoel, wel open in gesprek, geeft handelen toe..”.
Toen twee uur later zich een tweede crisis voordeed, heeft verweerder het RIAGG ingeschakeld. De dienstdoende psychiater kwam ter plekke en was van mening dat een opname via een IBS noodzakelijk was; hij gaf een daartoe strekkende medische verklaring af. Hij zegde aan verweerder toe dat klager zou worden ingelicht over de IBS. Door althans namens de burgemeester werd besloten tot opname, welke beslissing op 4 november 2010 werd bekrachtigd. Na observatie is vastgesteld dat bij de zoon geen sprake was van kinder- en jeugdpsychiatrische ontwikkelingsproblematiek maar van een in de kern gezond kind dat klem is komen te zitten door negatieve omgevingsinvloeden.
De zoon woont sinds 20 december 2010 bij klager. Het gaat goed met hem.
3. Het standpunt van klager en de klacht
De klacht, zoals door verweerder opgevat en door klager niet weersproken luidt:
a. Gedwongen opname van de zoon op 31 oktober 2010 zonder klager of de gezinsvoogd daarvan in kennis te stellen (dit is de hoofdklacht).
b. Rolvermenging huisvriend-medicus.
c. Aanmelding van de zoon bij het RIAGG in april 2010, klager werd daarover pas in juni 2010 geïnformeerd.
d. Aandringen op medicatie van de zoon zonder een diagnose.
e. Frequent contact met Jeugdzorg, onder andere met meldingen dat klager hulp nodig zou hebben.
4. Het standpunt van verweerder
Op het verweer zal voor zover nodig hierna worden teruggekomen.
5. De overwegingen van het college
Ad a
Dit is, zoals klager stelt, zijn hoofdklacht. Deze klacht is ongegrond. Verweerder heeft op
31 oktober 2010, toen hij als huisarts van het gezin van de ex-echtgenote werd geconfronteerd met een moeilijke situatie die zijn deskundigheid te boven ging, verstandig en juist gehandeld door (een psychiater van) het RIAGG om hulp te vragen. Verder heeft hij zorgvuldig gehandeld door, zoals hij heeft aangevoerd, met de psychiater overleg te hebben over het informeren van klager. De uitslag van dit overleg was dat de psychiater ervoor zou zorgen dat klager werd geïnformeerd, hetgeen deze ook heeft gedaan, zij het niet op dezelfde dag maar kort daarna. Het college acht het juist dat is besloten om niet aan verweerder maar aan de psychiater de informatie aan klager over te laten, op wiens deskundigheidsgebied de problematiek immers was gelegen.
Ad b
Niet is gebleken dat het feit dat verweerder persoonlijke relaties had met (leden van) het gezin van de ex-echtgenote van klager zijn medisch handelen heeft beïnvloed. In het bijzonder geldt dat voor zijn (correcte) handelen op 31 oktober 2010.
Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Ad c
Verweerder erkent dat hij de zoon van klager op 29 april 2010 niet had mogen doorverwijzen naar de kinderpsychiater van het RIAGG zonder klager daarbij te betrekken. Toen verweerder zich dat realiseerde en klager hierover benaderde en zijn (niet gegeven) toestemming vroeg, had de intake bij het RIAGG reeds plaatsgevonden.
Dit onderdeel van de klacht is gegrond.
Ad d en e
Deze klachtonderdelen zijn niet komen vast te staan, respectievelijk onvoldoende onderbouwd en zullen daarom worden afgewezen.
De maatregel
Het college is van oordeel dat met betrekking tot het gegrond verklaarde onderdeel van de klacht de maatregel van waarschuwing passend is.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht deels gegrond als in de rechtsoverwegingen overwogen en
- waarschuwt verweerder;
- wijst de klacht voor het overige af.
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. J.M.P. Drijkoningen
als lid-jurist, J.C.F. Schellekens, C.M.F. van Roessel en J.D.M. Schelfhout
als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2011 in aanwezigheid van de secretaris.