ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1181 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 10161

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1181
Datum uitspraak: 10-05-2011
Datum publicatie: 11-05-2011
Zaaknummer(s): 10161
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Huisarts wordt verweten dat hij niet correct heeft gehandeld door klaagster op verzoek van haar echtgenoot te verwijzen naar een GGZ-instelling, zonder te controleren of klaagster van dit verzoek op de hoogte was en zich met de verwijzing kon verenigen. Gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak: 10 mei 2011

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 november 2010 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

huisarts

werkzaam te B

wonende te B

verweerder

gemachtigde mw. mr. S.J. Berkhoff-Muntinga te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en

-         het verweerschrift

-         een brief van klaagster met verzoek om de behandeling niet openbaar te houden, welk verzoek zij ter zitting heeft ingetrokken.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 30 maart 2011 behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster is vanaf 2001 patiënte van verweerder. In 2005 vroeg klaagster om een verwijzing naar een psychiater vanwege persoonlijke en relatieproblemen. In augustus 2005 rapporteerde de psychiater naar wie verweerder haar had verwezen aan verweerder. In 2007 verwees verweerder desgevraagd klaagster en haar echtgenoot, die ook patiënt van verweerder was, naar dezelfde psychiater voor relatietherapie. In een brief van 31 oktober 2007 berichtte de psychiater aan verweerder dat beide partners geen toekomst meer zagen in voortzetting van hun relatie en dat er geen basis was voor verdere behandeling. Volgens de psychiater was bij klaagster mogelijk sprake van een persoonlijkheidsproblematiek.

Op 9 juni 2009 had verweerder een consult met de echtgenoot van klaagster. De echtgenoot zei dat het thuis moeizaam ging en dat klaagster graag een verwijzing voor een passende behandeling wilde. Volgens de echtgenoot was klaagster akkoord. Daarop heeft verweerder contact gezocht met een psycholoog van een GGz-instelling. Hij heeft aan hem de situatie voorgelegd. De psycholoog adviseerde een verwijzing per fax naar de GGz-instelling te doen. Op 14 juni 2009 heeft verweerder deze fax, waarin hij een verwijzing vroeg voor behandeling van de problematiek van klaagster, aan de GGz-instelling verzonden, onder toezending van de in zijn bezit zijnde psychiatrische rapportage. Op 24 juni 2009 heeft de echtgenoot verweerder telefonisch laten weten dat er nog geen bericht was.

In augustus 2009 heeft klaagster een brief van de GGz-instelling ontvangen waarin zij wordt gevraagd een afspraak te maken om in gesprek te gaan over haar problemen en hulpvraag.

Bij brief van 3 september 2009 heeft zij daarop geantwoord dat zij zich zelf niet had aangemeld voor hulp, maar dat de melding tot stand was gekomen doordat haar man, zonder haar medeweten, zich had gewend tot de huisarts. Zij heeft vervolgens toch een afspraak gemaakt en een intakegesprek gehad met een maatschappelijk werker en een psychiater van de GGz-instelling om een en ander uit te leggen en om te bezien of mogelijk iets gedaan kon worden aan de oplossing van de relatieproblemen. Na het intakegesprek heeft klaagster bij brief van 10 december 2009 aan de GGz-instelling bevestigd dat de problemen in de relationele sfeer lagen, dat zij verwacht had dat de hulp van de GGz-instelling zich op haar man en haar zou richten, dat dit niet het geval was en dat zij daarom afzag van een vervolgafspraak.

Daags tevoren, op 9 december 2009, is klaagster met een vriendin naar verweerder gegaan en heeft zij verweerder ermee geconfronteerd dat op het moment van de verwijzing geen contact met haar was geweest. Verweerder heeft haar gezegd dat hij dat wel had moeten doen en heeft zijn excuses aan klaagster gemaakt. Klaagster is nog steeds patiënte bij verweerder.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht houdt in dat verweerder klaagster heeft verwezen naar de GGz-instelling zonder haar daarin te kennen en zonder haar een kopie van deze verwijzing te sturen.

Klaagster denkt dat haar man tegen verweerder heeft gezegd dat zij ziek was. Zij denkt dat haar man geen eerlijke bedoeling had. Zij merkt op dat er in 2005 al problemen tussen haar en haar man waren en dat verweerder daarvan wist.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder was, mede gelet op de voorgeschiedenis, overtuigd van de juistheid van de mededeling van de echtgenoot van klaagster en van diens goede bedoelingen. Hij had echter bij klaagster moeten nagaan of het verzoek tot verwijzing haar instemming had en daarvoor heeft hij ook meermalen excuses gemaakt.

Verweerder heeft van deze zaak geleerd en hij heeft procedures aangepast. Zo wordt nu wel een kopie van een verwijzingsaanvraag naar de patiënt gezonden.

5. De overwegingen van het college

Voor het college staat vast dat verweerder jegens klaagster niet correct heeft gehandeld door haar op verzoek van haar echtgenoot te verwijzen naar een GGz-instelling, zonder te controleren of klaagster van dit verzoek op de hoogte was en zich met een dergelijke verwijzing kon verenigen.

Verweerder had klaagster, na het gesprek met de echtgenoot, persoonlijk moeten benaderen met de vraag of zij een dergelijke verwijzing wenste. Dat geldt eens te meer voor een verwijzing naar een psychiater, nu een dergelijke verwijzing zeer gevoelig kan liggen en het van wezenlijk belang is om te zorgen voor draagvlak bij de patiënt.

Ook vanwege de tussen klaagster en haar echtgenoot al langer bestaande en bij verweerder bekende relatieproblematiek had verweerder alerter moeten zijn.

Op grond van het bovenstaande is het college van oordeel dat de klacht gegrond is.

Het college zal aan verweerder de maatregel van waarschuwing opleggen. In dat verband is nog het volgende van belang.

Verweerder had geen medische gegevens over klaagster zonder haar toestemming (per fax) naar de GGz-instelling mogen sturen. Voorts voldoet de dossiervoering van verweerder niet geheel aan de maatstaven; immers is niet vastgelegd met wie de contacten van verweerder op 9 en 24 juni 2009 hebben plaatsgevonden en verder is de (belangrijke) fax tot verwijzing van 14 juni 2009 in het ongerede geraakt.

Ten voordele van verweerder kan worden opgemerkt dat hij de gang van zaken oprecht betreurt, daarvoor meermalen zijn excuses heeft gemaakt en dat hij maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen. Het pleit ook voor verweerder dat klaagster nog steeds patiënte bij verweerder is en, zoals zij ter zitting zei, nog steeds vertrouwen in hem heeft.

6. De beslissing

Het college:

-         waarschuwt verweerder.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als lid-jurist, G.B.W.M. Wensing, A. de Jong en Jhr. A.M. van Nispen tot Pannerden als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2011 in aanwezigheid van de secretaris.