ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1179 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1047

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1179
Datum uitspraak: 15-06-2011
Datum publicatie: 17-06-2011
Zaaknummer(s): 1047
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Cardioloog wordt verweten dat hij de indicatie om bij klager een ICD in te brengen op onjuiste gronden heeft gesteld en dat hij na de implantatie aanvankelijk heeft geweigerd aan het verzoek van klager tot verwijdering van de ICD te voldoen. Voorts wordt hem verweten dat hij een schaduwdossier van klagers patiëntendossier heeft aangehouden. Deels gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak: 15 juni 2011

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 29 maart 2010 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

cardioloog

werkzaam te B

wonende te D (België)

verweerder

gemachtigde mr. H.W.P.B. Taminiau te Tilburg

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de repliek en de aanvulling daarop

- het medisch dossier

- de dupliek

- een brief van klager d.d. 21 januari 2011

- verslagen van twee echocardiogrammen ontvangen van verweerder op 8 februari 2011

- een brief van klager d.d. 29 maart 2011.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 27 april 2011 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager was bekend met hartfalen. Hij was daarvoor behandeld door een cardioloog. In brieven van 12 mei 2003 en 25 juli 2003 wordt melding gemaakt van EF-waarden van 25% respectievelijk 40%. Bij brief van 22 juli 2005 verwees de huisarts van klager hem voor controle naar een collega cardioloog van verweerder; het eerste consult vond plaats op 11 augustus 2005. Klager was toen klachtenvrij. Op 29 september 2005 werd een electrocardiogram gemaakt dat een EF-waarde van 28 % liet zien. De belastbaarheid bij fietsergometrisch onderzoek was 260 Watt bij een verwachte belastbaarheid van 216 Watt. Klager heeft nog twee nadere consulten bij de collega van verweerder gehad, op 10 oktober 2005 en 6 januari 2006. De collega heeft vervolgens verweerder geraadpleegd over een indicatiestelling voor het implanteren van een ICD. Op dat moment was bekend dat klager nog niet optimaal met medicijnen was behandeld. Gezamenlijk hebben verweerder en zijn collega besloten dat een indicatie voor het implanteren van een ICD aanwezig was. Bij brief van 27 januari 2006 is aan klager medegedeeld dat hij op een wachtlijst was geplaatst voor een ICD-implantatie. De implantatie werd op 3 maart 2006 verricht door een andere collega van verweerder. Naar aanleiding van een vervolgens opgekomen wens van klager om de ICD te verwijderen, is op 16 juni 2006 een echo gemaakt. Deze liet een EF-waarde zien van 50%. Vervolgens heeft een verweerder de ICD op 20 juli 2006 verwijderd.

Bij beslissing van 15 maart 2011 (nr. C2010.100) heeft het Centraal Tuchtcollege geoordeeld dat de indicatiestelling tot implantering van de ICD niet zonder nader onderzoek, dat niet was verricht, had mogen worden gedaan en de daartegen gerichte klacht van klager tegen de collega van verweerder (alsnog) gegrond geoordeeld.

3. Het standpunt van klager en de klacht

a. De indicatiestelling was verwijtbaar onjuist.

b. Verweerder heeft aanvankelijk geweigerd de ICD te verwijderen.

c. Verweerder heeft een schaduwdossier aangehouden van klagers patiëntendossier.

4. Het standpunt van verweerder

Ad a

Verweerder werd als cardioloog/ electrofysioloog door zijn collega-cardioloog geconsulteerd bij de indicatiestelling voor het plaatsen van een ICD bij klager. Verweerder was en is van mening dat er wel degelijk goede gronden voor deze indicatiestelling waren ter voorkoming van het risico van een plotselinge dood.

Ad b

Het verwijderen van de ICD drie maanden na de implantatie zou klager blootstellen aan het risico van een plotselinge hartdood. Het zou van weinig zorgvuldigheid getuigd hebben als verweerder na een eerste verzoek van klager tot verwijdering van de ICD hieraan direct gevolg zou hebben gegeven. Bij de afweging is een nieuwe ejectiefractiebepaling gedaan. Vervolgens heeft verweerder besloten de ICD te verwijderen.

Ad c

Verweerder heeft geen schaduwdossier bijgehouden. Verweerder heeft bij brief van 14 juni 2006 de huisarts van klager geïnformeerd. Deze brief heeft hij, in strijd met de gewoonte, zelf getypt en verstuurd. Abusievelijk is deze brief aanvankelijk niet in het dossier terecht gekomen. Er was geen enkele reden deze brief achter te houden.

5. De overwegingen van het college

Ad a

Verweerder heeft, tezamen met een collega, het besluit met betrekking tot de indicatiestelling voor de implantatie van de ICD genomen. Hij is daarvoor, in gelijke mate als zijn collega, verantwoordelijk.

Ten aanzien van deze indicatie heeft het Centraal Tuchtcollege in een klacht tegen de collega met wie verweerder de indicatiestelling heeft verricht bij beslissing van 15 maart 2011 geoordeeld als volgt:

“4.6 Met betrekking tot het verwijt dat de cardioloog op grond van een onjuiste indicatie een ICD heeft geïmplanteerd stelt het Centraal College voorop dat de resultaten van de diverse onderzoeken die klager voorafgaand aan de implantatie heeft ondergaan niet eenduidig qua resultaat waren. Zo stond er tegenover de eerste in het ziekenhuis in D. gemeten ejectie­fractiewaarde van 24 procent en de door de cardioloog zelf gemeten ejectiefractiewaarde van 28 procent, een tweede in D. gemeten waarde van 40 procent. Daarnaast bleek de belastbaar­heid van klager bij het op 29 september 2005 uitgevoerde fietsergonomisch onderzoek 20 procent hoger te zijn dan normaal en voelde klager zich goed ten tijde van dat bezoek.

De vraag die ter beantwoording voorligt is of deze niet eenduidige gegevens aanleiding voor de cardioloog hadden moeten zijn voor het doen van nader onderzoek, alvorens een ICD te indiceren. Anders dan het College in eerste aanleg beantwoordt het Centraal Tuchtcollege deze vraag bevestigend. Daartoe is, naast de in D. gemeten afwijkende ejectiefractiewaarde en de opvallende discrepantie tussen de uitslag van het op 29 september 2005 uitgevoerde fiets­ergonomisch onderzoek en de die dag door de cardioloog gemeten ejectiefractiewaarde, redengevend dat bekend was dat klager nog niet optimaal met medicijnen was behandeld.

Voorts neemt het Centraal Tuchtcollege in aanmerking dat voor het verkrijgen van meer duidelijkheid voldoende was geweest een nieuwe echocardiografische ejectiefractiemeting, hetgeen een eenvoudig, snel uit te voeren en weinig belastend onderzoek betreft. Het is de cardioloog tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij dit heeft nagelaten en op basis van de beschikbare gegevens is overgegaan tot indicatiestelling. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is.”.

Hoewel hierover ook anders kan worden geoordeeld (dit college had in eerste aanleg geoordeeld dat de onderhavige indicatiestelling nog lag binnen de bandbreedte van een aanvaardbare indicatiestelling) acht het college, oordelende op basis van hetzelfde feitencomplex, termen aanwezig de onherroepelijke beslissing van het Centraal Tuchtcollege, dat een (iets) striktere norm heeft gehanteerd, in deze zaak over te nemen en te volgen. Dit houdt in dat de gang van zaken met betrekking tot de indicatiestelling, ook ten aanzien van verweerder, als tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden aangemerkt. Het door verweerder gevoerde verweer maakt het oordeel van het college niet anders. Dit onderdeel van de klacht zal daarom als gegrond worden geoordeeld.

Ad b

Dat verweerder niet dan na enige aarzeling en nader onderzoek heeft besloten aan het verzoek van klager tot verwijdering van de ICD te voldoen, kan hem niet euvel worden geduid. Niet valt in te zien dat verweerder in dit opzicht onjuist of onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld.

Ad c

Dat de brief aan de huisarts zich aanvankelijk niet in het dossier bevond is weliswaar slordig, maar deze nalatigheid is, zeker onder de door verweerder omschreven omstandigheden, van onvoldoende gewicht om tuchtrechtelijk op te treden.

Wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het college dat een waarschuwing als passend moet worden aangemerkt.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht deels gegrond en waarschuwt verweerder;

- wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, dr. G.H.M.I. Beusmans, L. Relik-van Wely en J.A.M. te Riele als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011 in aanwezigheid van de secretaris.