ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1138 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 10121
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1138 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-05-2011 |
Datum publicatie: | 25-05-2011 |
Zaaknummer(s): | 10121 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Verwijt aan arts dat hij in het kader van een CBR-keuring heeft verzuimd het vereiste urineonderzoek aan te vragen en dat hij klager en zijn moeder onvriendelijk bejegend heeft. Ongegrond. |
Uitspraak: 25 mei 2011
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 september 2010 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klager
gemachtigde C
wonende te D
tegen:
E
psychiater
werkzaam te B
verweerder
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met bijlagen d.d. 3 september 2010;
- het verweerschrift met bijlagen d.d. 5 november 2010;
- de repliek met bijlagen d.d. 2 januari 2011;
- de dupliek met bijlage d.d. 10 februari 2011.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 13 april 2011 behandeld. Klager, niet aanwezig, werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde; verweerder was aanwezig.
2. De feiten
Klager was sinds september 2009 doende om via een eigen verklaring zijn rijbewijs terug te vorderen. Verweerder was daartoe door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) als keuringsarts aan klager toegewezen. De keuringsarts krijgt van het CBR een dossier gestuurd met de vraag om een medische keuring te verrichten en de rapportage daaromtrent te voorzien van een advies voor het verkrijgen van een Verklaring van Geschiktheid. Mede op basis van deze rapportage en het advies beslist het CBR over het al dan niet afgeven van een Verklaring van Geschiktheid.
3. Het standpunt van klager en de klacht
In het kader van een terugvorderingsprocedure van zijn rijbewijs heeft klager door het CBR verweerder als keuringsarts toegewezen gekregen. Ten behoeve van een keuring die op 29 oktober 2009 plaatsvond heeft klager op 8 oktober 2009 in het ziekenhuis een bloedtest laten afnemen. Toen klager aangaf dat ook een urinetest moest worden afgenomen, werd hem gezegd dat dat op het aanvraagformulier niet was aangekruist en dat men een dergelijke test alleen op aanvraag van de arts mocht uitvoeren. Tijdens de keuring op 29 oktober 2009 legde klager aan verweerder, toen die vaststelde dat de uitslag van de urinetest niet beschikbaar was, uit dat deze op het aanvraagformulier niet was aangekruist en dat men daarom de test in het ziekenhuis niet had uitgevoerd. Klager kreeg een reprimande van verweerder en moest daarna alsnog een urinetest laten uitvoeren. Na vier weken, medio december 2009, is door of namens klager naar verweerder gebeld, die vertelde dat de uitslag van de test nog steeds niet binnen was en dat klager daar zelf achter aan moest gaan. Na veel heen en weer gebel werd gezegd dat de uitslag van de test waarschijnlijk in verband met een interne verhuizing zoek was geraakt. Medio januari 2010 is verweerder door of namens klager opnieuw gebeld. Deze reageerde zeer onvriendelijk, maar beloofde een nieuw laboratoriumformulier toe te zenden. Klager heeft dat nooit ontvangen. Vanaf april 2010 was verweerder niet meer te bereiken: zijn mobiele telefoon was bij een onbekende in gebruik en op het telefoonnummer van het gezondheidscentrum, waar verweerder een ruimte huurde, werd nooit opgenomen. Verweerder heeft wel een rapport ingediend bij het CBR, maar dat is als onvolledig terzijde gelegd. De klacht jegens verweerder is dat hij zijn werkzaamheden als keuringsarts in opdracht van het CBR niet goed heeft vervuld, hetgeen klager veel extra inspanningen heeft gekost en hem op extra kosten, te weten € 331,25, heeft gejaagd. Klager heeft daar nadeel van ondervonden omdat hij zonder rijbewijs zijn beroep als chauffeur niet heeft kunnen uitoefenen.
Klager heeft een klacht ingediend bij het CBR. Na een ellenlange procedure is klager naar het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg verwezen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder geeft aan dat hij klager al tweemaal eerder gekeurd had voordat hij op 29 oktober 2009 bij hem kwam voor een keuring. Klager is in het verleden aangehouden door de politie waarbij een lege cannabishuls in zijn auto werd aangetroffen. Wegens weigering om aan een onderzoek mee te werken in het kader van een Vorderingsprocedure werd zijn rijbewijs in beslag genomen. Een eerste keuring in het kader van een Eigen Verklaring procedure vond plaats op 12 juli 2007; het advies van verweerder was klager geschikt te verklaren voor alle categorieën. De tweede keuring vond plaats op 26 juni 2008; het advies was toen klager ongeschikt te verklaren voor alle categorieën wegens misbruik van drugs. Doel van de derde keuring was klager te beoordelen op alcohol en drugs. Bij het ontbreken van de resultaten van de urinetest kan de keuring niet volledig worden uitgevoerd. Aanvankelijk heeft verweerder het onwaarschijnlijk genoemd dat bij het bezoek van klager aan het ziekenhuis op 6 oktober 2009 alléén de bloedtest was aangekruist: de secretaresse van verweerder verzorgt de verzending van de laboratoriumaanvragen en is gewend om daarbij én de bloedtest én de urinetest aan te kruisen. In tweede instantie – nadat verweerder bij het lab een kopie van de aanvrage heeft opgevraagd – moet hij erkennen dat abusievelijk de urinetest niet aangekruist is. Hij neemt daarvoor de verantwoordelijkheid op zich. Overigens heeft verweerder klager er tijdens de keuring op 29 oktober 2009 op gewezen dat hij niet kon rapporteren zonder urinescreening; hij herkent zich er niet in dat hij deze mededeling bij wijze van ‘reprimande’ zou hebben gegeven. Op 30 oktober 2009 heeft verweerder klager alsnog een labformulier voor de urinetest doen toekomen. Toen verweerder na enkele weken geen uitslag had ontvangen heeft hij telefonisch contact opgenomen met het lab, waar hij te horen kreeg dat men geen urine had ontvangen. Op een desbetreffende vraag tijdens de zitting heeft verweerder geantwoord dat hij niet bij klager heeft geverifieerd of hij die de urine wel ingeleverd had. Verweerder heeft op 12 december 2009 een Conclusieformulier opgestuurd naar het CBR met de mededeling dat hij geen advies kon uitbrengen wegens het ontbreken van een urinescreening op drugs. Daarna heeft de moeder van klager telefonisch bij verweerder geïnformeerd naar de labuitslagen. Toen verweerder haar mededeelde dat er geen uitslagen waren heeft ze zelf verschillende malen met het lab gebeld. Verweerder heeft dit bij het lab gecheckt en men bevestigde dit. Verweerder heeft overlegd met het CBR, dat zich bereid verklaarde de beslissing uit te stellen om klager in de gelegenheid te stellen een urinetest te laten uitvoeren. Verweerder heeft vervolgens nogmaals een labformulier naar klager gestuurd. Op welke datum dat precies was heeft verweerder niet in het dossier vastgelegd. Verweerder heeft de gewoonte gegevens betreffende een keuring na zes maanden te vernietigen. Hij gaat ervan uit dat de relevante gegevens bij het CBR worden bewaard. Na enkele weken heeft verweerder opnieuw bij het lab geïnformeerd of de urine was ingeleverd; dit was niet het geval. Verweerder is ervan uitgegaan dat klager het labformulier had ontvangen en verzuimd heeft om urine in te leveren. Op 28 januari 2010 heeft verweerder opnieuw een Conclusieformulier naar het CBR gestuurd met de mededeling dat hij wederom geen advies kon uitbrengen wegens het nog steeds ontbreken van een urinescreening op drugs. Ten aanzien van de mogelijkheden van klager en zijn moeder om contact te krijgen met verweerder zijn verkeerde wegen bewandeld. Het door moeder gebelde 06-nummer is medio december 2009 opgeheven omdat verweerder van werkkring is veranderd. Op de uitnodigingsbrief voor keuringen staat een emailadres vermeld en op de vaste telefoon van verweerder bij het gezondheidscentrum bestaat de mogelijkheid een bericht in te spreken. Noch van de ene, noch van de andere mogelijkheid is gebruik gemaakt.
Verweerder betreurt dat klager materiële schade heeft geleden door het niet tijdig ter beschikking hebben van zijn rijbewijs. Hij voelt zich daar evenwel niet verantwoordelijk voor. Van zijn kant heeft verweerder alles gedaan om de voor hem benodigde informatie ter beschikking te krijgen. Dat de labuitslagen in eerste instantie in het ziekenhuis spoorloos verdwenen waren kan hem niet worden aangerekend, net zo min als het feit dat klager tot tweemaal toe verzuimd heeft om urine in te leveren.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij deze gehele kwestie als een ‘hoofdpijndossier’ beschouwt. Met de eerste labaanvrage is het misgegaan, daarna zijn uitslagen bij het lab zoekgeraakt – iets wat uiterst zelden voorkomt – verweerder is diverse malen door de moeder van klager gebeld, heeft zelf herhaaldelijk het lab gebeld en kon tot tweemaal toe niet anders dan een conclusie zonder advies uitbrengen.
5. De overwegingen van het college
Het college staat voor beantwoording van de vraag of verweerder in zijn taak als keuringsarts van klager tekort is geschoten. Verweerder heeft, zoals hij zelf heeft toegegeven, bij de eerste aanvraag voor laboratiumonderzoek een fout gemaakt: hij heeft verzuimd aan te geven dat naast een bloedtest ook een urinetest moest worden afgenomen. Dat kan gebeuren.
Bij de keuring op 29 oktober 2009 heeft verweerder aangegeven dat de test alsnog moest worden afgenomen. Klager heeft dat als reprimande ervaren, maar verweerder ontkent dat hij zijn mededeling als zodanig heeft gedaan. Het college kan dit niet objectiveren en laat dit gegeven derhalve buiten beschouwing.
Dat in tweede instantie de uitslag van de urinetest bij het laboratorium zoek is geraakt, kan verweerder niet worden aangerekend. Hij heeft aannemelijk gemaakt dat hij voldoende pogingen heeft ondernomen om te bewerkstelligen dat hij alsnog de beschikking kreeg over de uitslag van de test, zodat hij advies kon uitbrengen. Hij heeft het CBR zelfs verzocht om de beslissing op te schorten in afwachting van zijn advies.
De gemachtigde van klager heeft geklaagd over onbereikbaarheid van verweerder. Gelet op de daaromtrent gegeven uitleg en in aanmerking nemend dat klager dan wel de gemachtigde van twee gerede contactmogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt, kan het college dit bezwaar niet billijken.
De hele gang van zaken overziende is het college van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort geschoten is bij de keuring van klager ten behoeve van de procedure bij het CBR ter verkrijging van een Verklaring van Geschiktheid.
De dossiervoering maakt geen onderdeel uit van de klacht. Niettemin tekent het college aan dat verweerder op dit punt van een onjuiste opvatting uitgaat. Aangezien een keuring een handeling is op het gebied van de geneeskunst als bedoeld in artikel 7:446, tweede lid BW en de onderhavige keuring niet valt onder de uitzonderingsbepaling van het vierde lid van datzelfde artikel is de dossierplicht van artikel 7:454 BW onverkort op deze keuringsrelatie van toepassing. Dat geldt dus ook voor de bewaringstermijn van vijftien jaren, geregeld in artikel 7:454, derde lid.
6 De beslissing
Het college: wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, prof. mr. F.C.B. van Wijmen
als lid-jurist, M. Bonnet, G.A. Hoffland en H.A.M. Sinnige als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
25 mei 2011 in aanwezigheid van de secretaris.