ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1137 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1065b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1137
Datum uitspraak: 25-05-2011
Datum publicatie: 25-05-2011
Zaaknummer(s): 1065b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Chirurg wordt verweten dat hij de vrouw van klager, na de diagnose borstkanker, onvoldoende onderzocht heeft op metastasering en haar een onjuist advies over chemotherapie heeft gegeven. Deels gegrond. Waarschuwing

Uitspraak: 25 mei 2011

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 6 mei 2010 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde mr. J.M. Beer te Amsterdam

tegen:

C

chirurg

destijds werkzaam te D

wonende te D

verweerder

gemachtigde mr. C.W.M. Verberne te Eindhoven

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 13 april 2011 behandeld. Partijen waren aanwezig,

bijgestaan door hun gemachtigden. Beide gemachtigden hebben pleitnotities overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 30 juli 2001 ging de echtgenote van klager, hierna te noemen: patiënte, naar haar huisarts wegens een bobbel in de rechterborst. Zij had ook al langer bestaande pijnklachten in de rug. Na verwijzing werd zij op 8 augustus 2001 gezien door een (maatschaps)collega van verweerder. Deze heeft patiënte onderzocht. Er was een maligne tumor in de rechterborst met een doorsnee van ongeveer 4,5 cm. Er waren tevens palpabele okselklieren bij presentatie, punctaat uit twee axillaire klieren gaf locatie van adenocarcinoom. Een echografie van de buik liet geen afwijkingen zien. Er is gesproken over amputatie van de rechterborst en (op verzoek van patiënte) over ablatie van de linkerborst.

Op 14 augustus 2001 heeft de nucleair geneeskundige op aanvraag van de collega van verweerder een skeletscintigrafie gedaan waarvan de conclusie voor zover van belang luidde: “Suspecte laesies in het sacrum (..) Advies: gerichte evaluatie.”. Op 16 augustus 2001werd het plan van aanpak door de collega met patiënte besproken. Op 3 september 2001werd de operatie door de collega uitgevoerd, een amputatie rechts met okseltoilet en een ablatie links, zonder oksel. Aansluitend heeft de algemeen chirurg metalen expanders geplaatst. Op 10 september 2001 werd patiënte ontslagen. Op 19 september 2001 vond een controle plaats door de assistent-chirurg en werd een extra röntgenfoto van het sacrum gemaakt, die geen afwijkingen liet zien.

Op 25 september 2001 werd een oncologiebespreking gehouden, waarbij verweerder niet was betrokken. Het verslag daarvan vermeldt als plan een MRI sacrum, radiotherapie, aanmelding voor TEAM trial, “al/niet met adjuvante chemotherapie”.

Op 4 oktober 2001 was er een consult bij de collega, waarbij deze klaagster mededeelde dat een MRI nog wel was aangewezen maar dat deze niet kon worden vervaardigd zolang de expanders nog aanwezig waren, hetgeen zo’n zeven maanden zou duren, waarna de MRI zou kunnen worden vervaardigd. Op 5 oktober 2001 kreeg patiënte een telefoonbericht van de assistent-chirurg dat er een afspraak voor een MRI was gemaakt. Op maandag 8 oktober 2001 berichtte de collega dat dit niet door kon gaan en dat een nieuwe afspraak zou worden gemaakt na verwijdering van de expanders.

Op 24 oktober 2001 had patiënte een volgend gesprek met de collega. Daarbij is gesproken over de tegenstrijdige berichtgeving over de MRI. Dit gesprek heeft een onaangenaam karakter gekregen en heeft geleid tot een onmiddellijke beëindiging van de behandelrelatie, die werd overgenomen door verweerder. Verweerder zag patiënte voor het eerst op 23 november 2001. In het dossier stond dat aanvullend (MRI)onderzoek zou moeten plaatsvinden na het verwijderen van de expanders. Na verwijdering van de expanders in juni 2002 heeft verweerder geen gevolg gegeven aan de betreffende aantekeningen in het dossier.

Op 17 mei 2009 is patiënte aan de gevolgen van borstkanker overleden.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht luidt:

a. Verweerder heeft patiënte na de diagnosestelling in 2001 onvoldoende onderzocht op metastasering;

b. Verweerder heeft patiënte na de diagnosestelling ten onrechte niet geadviseerd adjuvante systemische therapie te ondergaan.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder erkent dat hij niet juist heeft gehandeld door geen gevolg te geven aan het in het dossier vastgelegde beleid om na de verwijdering van de expanders een MRI-scan te laten maken. Voor het overige betwist verweerder dat hij onjuist heeft gehandeld.

5. De overwegingen van het college

Ad a

Dit onderdeel van de klacht is, zoals verweerder ook erkent, gegrond. Verweerder heeft onvoldoende aandacht gehad voor het feit dat uit het dossier duidelijk was op te maken dat een MRI-scan zou worden vervaardigd zo spoedig als dit mogelijk was.

Ad b

Voor zover deze klacht voortvloeit uit het verrichten van onvolledig onderzoek mist de klacht zelfstandige betekenis. Voor zover de klacht anders bedoeld is, overweegt het college dat, uitgaande van de bij verweerder bekende situatie, het door hem gevoerde beleid verdedigbaar was. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

De maatregel

Het college is van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend is.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht deels gegrond als hiervoor overwogen en legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. F.C.B. van Wijmen als

lid-jurist, M. Bonnet, G.A. Hoffland en H.A.M. Sinnige als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

25 mei 2011 in aanwezigheid van de secretaris.