ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1075 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1067

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1075
Datum uitspraak: 02-05-2011
Datum publicatie: 03-05-2011
Zaaknummer(s): 1067
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt verweerder, bedrijfsarts, zich niet onafhankelijk te hebben opgesteld ten opzichte van klaagsters werkgever en klaagster daarnaast onheus te hebben bejegend. Ongegrond.

Uitspraak: 2 mei 2011

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 mei 2010 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

bedrijfsarts

werkzaam en wonende te D

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

Ondanks herhaald verzoek heeft klaagster geen repliek ingediend.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 21 maart 2011 behandeld. Verweerder was aanwezig. Klaagster was afwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster was als pedagogisch medewerker voor 13 uur per week werkzaam bij een kinderopvangorganisatie. Op 22 februari 2010 heeft zij zich bij haar werkgever ziek gemeld als gevolg van privé-problemen, die bestonden uit een ernstige bedreiging en mishandeling door haar ex-partner. Klaagster heeft zich tot haar huisarts gewend die kalmeringsmiddelen heeft voorgeschreven en haar heeft doorverwezen naar een psycholoog.

Op 30 maart 2010 is zij op het spreekuur van verweerder verschenen in het kader van de beoordeling van haar beperkingen, mogelijkheden en de medische prognose. Verweerder was van mening dat klaagster niet ziek was. Op 12 april 2010 heeft de werkgever van klaagster haar meegedeeld dat haar ziekte privé was, dat zij niet ziek was en dat ontslag zou volgen als verweerder wederom zou oordelen dat zij niet ziek was. Verweerder heeft in een gesprek op 13 april tegen klaagster gezegd dat zij niet ziek was en dat zij de situatie over zichzelf had afgeroepen. 

In de op 2 mei 2010 door verweerder opgestelde probleemanalyse is vermeld:

“Geschiktheid voor eigen of passend werk

Spreekuur 30-03-2010; in strikt formele zin is er geen sprake van arbeidsongeschiktheid op basis van ziekte en/of gebrek. Helder is wel dat betrokkene gezien de privé situatie ook niet “normaal” kan functioneren. Daarbij rijst de vraag of je als werkgever toestaat dat iemand, die op dit moment serieus bedreigd wordt, toe wil laten op een vestiging van (…). Dit gezien het afbreuk risico richting betrokkene, collega’s, kinderen en klanten.

Spreekuur 13-04-2010: betrokkene geeft aan dat de klachten verder zijn toegenomen en dat zij zich hierin niet serieus genomen voelt. Inmiddels heeft zij van de huisarts medicatie gekregen en een verwijzing voor professionele hulpverlening.

Uitgelegd dat er een verschil bestaat tussen het begrip ziekte en arbeidsongeschiktheid. Dat het een het ander niet uitsluit. Daarnaast ook aangegeven dat het inderdaad niet raadzaam is om gezien haar huidige klachten zelfstandig op de groep te staan, maar dat er voldoende mogelijkheden zijn om passend werk boventallig uit te voeren. Dat vervolgens de werkgever niet wil dat zij gezien de nog steeds heersende dreiging op een kinderdagverblijf komt, staat in principe los van het medisch traject en reïntegratie.

Toen vervolgens ondergetekende aangaf dat zij zelf toch zeker debet was aan het ontstaan van de huidige situatie is betrokkene opgestaan en heeft zij de spreekkamer verlaten.

(…)

Advies

Gezien het feit dat betrokkene het oneens is met bovenstaande is zij gewezen op de mogelijkheid om een deskundigen oordeel bij het UWV aan te vragen.

(…)”

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Verweerder heeft uitsluitend geoordeeld naar hetgeen hem door de werkgever verplicht werd. Hij heeft klaagster ernstig geschaad door zich niet in haar ziekte (de door de huisarts geconstateerde burn out)  te verdiepen of zich daarin te interesseren. Zo kreeg zij op het spreekuurcontact van 30 maart 2010 te horen dat verweerder alles al van de werkgever had gehoord en dat klaagster niet ziek was. Op het spreekuurcontact van 13 april ging verweerder zelfs een stap verder door, zonder enige kennis van zaken, tegen klaagster te zeggen dat zij de situatie waarvan zij slachtoffer was geworden over zichzelf had afgeroepen. Klaagster vindt dit een zeer onprofessionele uitlating.

Klaagster is door deze gang van zaken ernstig in de problemen geraakt bij haar werkgever.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder herkent zich niet in het verwijt dat hij uitsluitend heeft geoordeeld naar hetgeen de werkgever van klaagster schijnbaar verlangde. Verweerder heeft betrokkene twee maal gezien op zijn spreekuur. Er is zorgvuldig onderzoek gedaan en verweerder heeft zorgvuldige adviezen gegeven. Hij heeft klaagster ook geïnformeerd over de mogelijkheid om een second opinion aan te vragen bij het UWV. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat zijn werkwijze inhoudt dat hij, voordat hij een cliënt ontvangt op zijn spreekuur, eerst uitvoerig vooroverleg heeft met de werkgever over de vraagstelling. Verweerder heeft klaagster van dit vooroverleg op de hoogte gesteld. Dit betekent niet dat hij op het spreekuur zijn oordeel al klaar heeft. Maar hij begrijpt klaagsters beleving op dit punt wel. Tijdens de gesprekken op het spreekuur maakte klaagster geen zieke indruk, ze was verzorgd en rustig en niet somber. Verweerder heeft niet overwogen met de huisarts te overleggen. Wat verweerder duidelijk wilde maken aan klaagster is dat er mogelijkheden waren om in ander, passend, werk te reïntegreren, dat klaagster keuzes had, zowel privé als op het werk en dat het herstelbevorderend kan zijn om weer de regie over het eigen leven te nemen.

Vanzelfsprekend kan het klaagster niet kwalijk genomen worden dat ze door haar ex-partner psychisch en lichamelijk mishandeld werd. Verweerder betreurt de door hem gemaakte opmerking en de harde wijze waarop deze is overgekomen. Hij had het niet zo in deze strekking bedoeld. Hij heeft hiervoor later zijn excuses gemaakt aan klaagster. Die excuses zijn door haar geaccepteerd, aldus verweerder.

5. De overwegingen van het college

Het eerste verwijt van klaagster houdt in dat verweerder zich niet onafhankelijk zou hebben opgesteld ten opzichte van de werkgever van klaagster door zijn oordeel al klaar te hebben en zich niet te willen verdiepen in haar ziekte. Het college oordeelt dat van een vooringenomen opstelling van verweerder niet is gebleken. Het feit dat verweerder, conform zijn gebruikelijke werkwijze, vooroverleg over de vraagstelling heeft gevoerd met de werkgever, vormt in ieder geval op zichzelf onvoldoende grond om daaruit te concluderen dat verweerder niet meer onafhankelijk was. Daarnaast biedt de verslaglegging in de schriftelijke probleemanalyse geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om zich in de situatie van klaagster te verdiepen, waarbij het college opmerkt dat het goed verdedigbaar is dat verweerder voor klaagster mogelijkheden zag tot passend werk, anders dan in de groep, en dat hij het aan haar en haar werkgever heeft overgelaten om een passende oplossing te zoeken.

Het tweede verwijt van klaagster betreft de opmerking van verweerder in het tweede spreekuurcontact van 13 april. Het college merkt op dat de weinig tactvolle opmerking is  gevallen in de op zichzelf aanvaardbare gedragslijn die verweerder had gekozen. Hoewel ook het college van oordeel is dat de opmerking onheus is geweest, acht het college onder deze omstandigheid het hier te maken verwijt niet van dien aard dat gesproken kan worden van een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging.

Uit het voorgaande volgt dat de klacht als ongegrond zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter,

mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, C.M.F. van Roessel, A.F.A. van de Reepe en

J.C.F. Schellekens als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2011 in aanwezigheid van de secretaris.