ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG0949 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 10115
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG0949 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-03-2011 |
Datum publicatie: | 14-03-2011 |
Zaaknummer(s): | 10115 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt verweerster, internist, dat zij jegens klaagster en haar vader professioneel onjuist heeft gehandeld door niet adequaat op te treden bij de acute noodsituatie van klaagsters vader na diens opname op de spoedeisende hulp. Vader van klaagster overleden aan scheur in binnenwand aorta. Klacht ongegrond. |
Uitspraak: 14 maart 2011
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 20 augustus 2010 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klaagster
gemachtigde mr. B. Keybeck te Roermond
tegen:
C
internist
werkzaam te B
wonende te D
verweerster
gemachtigde mw. mr. L. Fedder te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- het verslag van de ambulancezorg
- een brief van mr. Keybeck van 24 december 2010
- een brief van mr. Fedder van 26 januari 2011 en een
- cd-rom met de thoraxfoto en het ECG
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 31 januari 2011 behandeld. Partijen waren, bijgestaan door hun gemachtigde, aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht, waarbij de gemachtigde van klaagster gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen, welke zijn overgelegd.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
De klacht betreft de vader van klaagster, geboren op 13 juni 1945 en overleden op 4 december 2009, hierna patiënt te noemen.
Op 3 december 2009 heeft patiënt om 20.56 uur de huisartsenpost gebeld met klachten over buikpijn, pijn op de borst en pijn links onder in de rug. Patiënt is naar de huisartsenpost gegaan en daar tot 21.57 uur onderzocht. Vervolgens is hij per ambulance overgebracht naar het aan de overzijde gelegen ziekenhuis. Patiënt is op de Spoedeisende Hulp eerst door een verpleegkundige en later door de dienstdoende huisarts in opleiding ( HAIO) gezien. Verweerster had toen dienst en werd omstreeks middernacht door de HAIO telefonisch in consult gevraagd. Afgesproken werd dat patiënt werd opgenomen op de Acute Opname Afdeling. Er werd pijnstillende medicatie voorgeschreven en een klysma. Controle van bloeddruk en pols vond plaats. Voor de volgende ochtend 10.00 uur werd een echografie gepland. Verweerster heeft op 4 december 2009 om 8.30 uur patiënt gezien. Op weg naar de echografie is patiënt onwel geworden. Een uitgebreide reanimatie heeft niet mogen baten; patiënt is om 10.42 uur overleden. Obductie heeft uitgewezen dat sprake was van een aneurysma dissecans van de aorta ascendens met een ruptuur vlak voor de arterie carotis rechts.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerster dat zij heeft gehandeld in strijd met de eerste tuchtnorm door - zakelijk weergegeven - de acuutheid van de situatie van patiënt onjuist te beoordelen; patiënt na de opname op de Spoedeisende Hulp niet zelf te zien, te bekijken en te onderzoeken; niet
te laten starten met onderzoeken; onvoldoende specifieke observatieopdrachten te geven aan de HAIO en de mededelingen van de huisarts en de ambulancedienst in de wind te slaan.
Klaagster heeft daartoe nog met name aangevoerd als volgt.
In verband met ondragelijke pijnen is patiënt zelf naar de huisartsenpost gegaan. In de ambulance is nog een hartfilmpje gemaakt. Zowel bij de huisarts als bij het ambulancepersoneel is aangegeven dat er sprake was van pijnklachten in de buik, pijn en knijpend gevoel midden op de borst, pijn links in de onderrug, draaierig gevoel en niet kunnen stilzitten van de pijn. Het is onbegrijpelijk dat in de gegevens van het ziekenhuis geen melding wordt gemaakt van pijn in de borst, althans dat zulks niet is onderkend. Het is onwaarschijnlijk dat patiënt bij binnenkomst op de Spoedeisende Hulp en/of aan de HAIO geen melding heeft gemaakt van pijnklachten op de borst. De HAIO heeft trouwens aangegeven dat zij op de hoogte was van pijnklachten op de borst, maar dat men zich daarop niet geconcentreerd heeft omdat de pijn in de buik ernstiger was. De huisarts heeft zelfs nog om 23.30 uur met het ziekenhuis gebeld om te vragen hoe de toestand van patiënt was. Verweerster, hoofdbehandelaar, was thuis en is die avond/nacht niet naar het ziekenhuis gekomen. Verweerster heeft weliswaar telefonisch contact met de HAIO gehad, maar uit niets blijkt dat de HAIO ervaren was en voldoende kennis van zaken had, waarop verweerster haar beleid mocht baseren. Verweerster heeft nagelaten patiënt te zien en mede naar aanleiding daarvan een verkeerde inschatting gemaakt van de acuutheid van de situatie en van de werkdiagnose. Er had aanvullend onderzoek verricht moeten worden. Toen patiënt werd gereanimeerd, is klaagster daarover telefonisch - niet door verweerster - geïnformeerd. In het ziekenhuis heeft klaagster de reanimatie meegemaakt. Zij is niet op de hoogte gehouden van hetgeen gaande was.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft - kort en zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd.
Verweerster kan zich niet herinneren dat de HAIO bij het consult om middernacht heeft gesproken over pijnklachten op de borst; de buikklachten stonden op de voorgrond. De HAIO en verweerster overwogen niersteen-/galsteenkoliek/heftige buikkrampen bij obstipatie. Verweerster is niet gevraagd die nacht te komen. Zelf schatte verweerster op basis van hetgeen de HAIO haar vertelde de situatie niet zodanig in dat zij noodzakelijk de patiënt die nacht nog moest zien. Er was geen aanwijzing voor een levensbedreigende situatie. De artsen die op de Eerste Hulp werken zijn wel degelijk kundig en werken volgens een vaste methode.
De volgende ochtend om 8.30 uur is verweerster bij patiënt langs geweest. Het ging beter met hem. Patiënt maakte bij verweerster geen melding van pijnklachten op de borst. Verweerster heeft patiënt onderzocht en besloten de uitkomst van de echo af te wachten. Op weg naar de echografie werd patiënt plotseling onwel. Tijdens de reanimatie heeft verweerster zelf klaagster daarover gebeld. Na het overlijden heeft verweerster in het bijzijn van de HAIO nog enkele keren met klaagster en haar moeder gesproken.
5. De overwegingen van het college
Duidelijk is dat patiënt naast de buikpijn ook pijn in de borst heeft aangegeven bij de huisartsenpost en in de ambulance. Het overdrachtsformulier spoedeisende hulp vermeldt evenwel "PoB-" en "Algemene indruk: Niet acuut zieke man, sterke bewegingsdrang". Bij de aanvullende diagnostiek zijn alle uitslagen goed. Verweerster is ’s nachts door de HAIO in consult gevraagd. Gelet op de voorliggende gegevens behoefde verweerster niet bedacht te zijn op een scheur in de binnenwand van de aorta op 9 cm van de hartklep. Ook toen verweerster de volgende ochtend om 8.30 uur patiënt zag, waren er geen symptomen, die wezen op de aanwezigheid van een scheur als hiervoor omschreven en het gevaar van een acute doorbraak van die scheur. Naar het oordeel van het college heeft verweerster met betrekking tot de opname, het onderzoek en de opdrachten aan de verpleging gehandeld zoals van haar verwacht mocht worden. Het gaat niet aan het handelen van verweerster in het licht van de wetenschap achteraf te beoordelen.
Toen patiënt werd gereanimeerd is klaagster daarover geïnformeerd. Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerster dat heeft gedaan of een ander. In elk geval is klaagster tijdig gewaarschuwd. Enig tekortschieten van verweerster op dat punt is niet komen vast te staan. Vast staat wel dat verweerster na het overlijden meerdere gesprekken met klaagster en haar moeder heeft gevoerd. Dat klaagster geconfronteerd is met de reanimatie zonder dat er op dat moment uitleg werd gegeven c.q. kon worden gegeven en vervolgens met het overlijden van haar vader, moet voor haar een zeer aangrijpende ervaring zijn geweest. Dit laat evenwel onverlet dat de klacht naar het oordeel van het college ongegrond moet worden bevonden.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist, A. de Jong, dr. C. van der Heul en N.Ph. Zonneveld als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. R. Sanders als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2011 in aanwezigheid van de secretaris.