ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG0920 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 09240b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG0920
Datum uitspraak: 23-02-2011
Datum publicatie: 23-02-2011
Zaaknummer(s): 09240b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt oogarts dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld, heeft verzuimd klager te behandelen voor zijn aandoening terwijl behandeling wel noodzakelijk was, heeft verzuimd klager tijdig door te verwijzen naar een collega-oogarts en geen duidelijke informatie heeft gegeven. Ongegrond.

Uitspraak: 23 februari 2011

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 21 december 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde mr. M.M.A.F.C. Lienaerts te Tegelen

tegen:

C

oogarts

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

gemachtigde mr. L. Beij te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift

  • het verweerschrift

  • de repliek

  • de dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare zitting van 12 januari 2011 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager, die met zijn rechteroog wazig zag, is door de huisarts doorverwezen naar een oogarts te F. Het eerste consult bij die oogarts vond plaats op 14 september 2007. Na onderzoek, onder andere door middel van fluorescentie-angiografie, werd een behandeling met Acular ingesteld. Aanvankelijk trad verbetering op, maar die zette niet door. In januari 2008 heeft de oogarts klager verwezen naar verweerder, een oogarts in het G. In de verwijsbrief

d.d. 15-01-2008 is vermeld:

"In macula OD, duidelijk oedeem te zien, gekoppeld aan aantal gedilateerd bloedvaten.

Mijn eerste diagnose, ondersteund door FAG, was van telangiëctasien.

Wegens locatie afwijking (tussen fovea centralis en papil) heb ik geen laser gedaan, wel Acular voorgeschreven.

Vorige week, bij controle met FAG, heb ik eigenlijk geen verbetering genoteerd.

Is er een indicatie voor argon laser behandeling?

Wij beschikken in F nog niet over OCT, daarvoor uw mening heel graag ontvang."

Vervolgens is klager onderzocht door verweerder. Deze heeft bij brief van 15-02-2008 (per abuis is in de brief "2007" vermeld) aan de oogarts gerapporteerd:

"(…) Fluorescentie-angiografie d.d. 08-01-2008: OD hyperfluorescentie in fovea door pigmentbladophelderingen en kleurstofaccumulatie door enkele kleine pigmentbladloslatingen.

Geen micro-angiopathie. OS normaal fluogram.

OCT toont cysteuze zwelling in de fovea OD en versterkte reflecties van het pigmentblad.

Conclusie: Niet door de retinale microvasculatuur bepaalde degeneratie van diepe retinale lagen en pigmentblad. Lasercoagulatie lijkt mij niet geïndiceerd. Een oorzaak van de pathologie kan ik niet vaststellen."

Klager is op 13 mei 2008 weer op het spreekuur van de oogarts te F gekomen. Een behandeling is niet meer ingezet. In overleg met de huisarts is klager door die oogarts doorverwezen naar het H. De aldaar geconsulteerde oogarts heeft in zijn brief van 30 september 2008 aan de huisarts onder meer geschreven:

"(…) In mydriasis werd veel pigmentepitheelverandering in de fovea gezien, geen bloed.

Het OCT toonde intraretinaal vocht.

(…) Het fundusbeeld past bij een diffuse retinale pigmentepitheliopathie zonder subretinale neovascularisatie.

Mijn diagnose luidt: een diffuse retinale pigmentepitheliopathie.

Het is nog mogelijk met Visudyne (fotodynamische therapie) te proberen het vocht te verminderen.

Aan patiënt is uitgelegd dat het scherpzien niet meer wordt zoals het was.

Na één jaar van deze uitgebreide afwijking in de macula kan ik ook niet garanderen dat na de behandeling het scherpzien zal toenemen.

Patiënt zal met de huisarts en de oogarts uit F de behandeling bespreken."

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder een foute diagnose heeft gesteld, omdat verweerder tot de conclusie kwam dat er sprake was van een niet door de retinale microvasculatuur bepaalde degeneratie van diepe retinale lagen en pigmentblad. Daarvan was geen sprake. Zoals blijkt uit het rapport van de oogarts uit het H was sprake van vochtophoping onder het netvlies. Verweerder had gericht onderzoek moeten instellen naar de aanwezigheid van chorioretinale aandoening. De oogarts uit F had de mogelijkheid van die aandoening al geopperd.

Verweerder heeft verzuimd klager te behandelen voor de aandoening, terwijl behandeling wel noodzakelijk was nu de aandoening niet binnen vier maanden was genezen. Ook heeft verweerder verzuimd klager tijdig door te verwijzen naar een collega-oogarts. De oogarts te F had immers eerder al verzuimd een duidelijke diagnose te stellen met betrekking tot de oorzaak van de oogklachten van klager.

Klager is door verweerder nooit op duidelijke wijze geïnformeerd. Verweerder achtte laser coagulatie niet geïndiceerd; dit is echter niet met klager besproken. Ook mogelijke alternatieve behandelingen zijn niet met klager besproken.

4. Het standpunt van verweerder

Toen de oogarts te F constateerde dat de voorgeschreven medicatie geen verbetering van de klachten van klager te zien gaf, is klager voor een eenmalig consult doorverwezen naar verweerder die verbonden is aan het G. De vraag was of lasertherapie geïndiceerd was. Verweerder heeft een OCT (optical coherence tomography) onderzoek verricht, waarbij een doorsnee is gemaakt van het centrale deel van het netvlies. Klager is ook door middel van biomicroscopie onderzocht. Op grond van zijn bevindingen en na bestudering van de in F gemaakte fluorescentie-angiografie heeft verweerder geconcludeerd dat lasercoagulatie niet geïndiceerd was (zie de hiervoor in 2. geciteerde brief van 15-02-2008). De behandeling met argon-lasercoagulatie was met name niet geïndiceerd omdat die behandeling lokale schade van het pigmentepitheel en de direct aangrenzende lagen veroorzaakt en behandeling alleen zin heeft als er met fluorescentie-angiografie een zogenaamd lekpunt is geconstateerd. Dat was niet het geval. Met klager is het resultaat van het onderzoek duidelijk besproken. Verweerder heeft de gemaakte doorsnede nog uitgetekend voor klager. Ten tijde van het onderzoek was geen sprake van centraal sereuze chorioretinopathie. Fotodynamische therapie kwam ten tijde van het onderzoek niet in aanmerking. Deze therapie zou meer schade aanrichten dan goed doen. Verweerder heeft deze therapie niet met klager besproken. Voor verweerder bestond geen enkele reden om klager naar een andere oogarts door te verwijzen. Verweerder heeft gerapporteerd aan de verwijzende oogarts te F.

5. De overwegingen van het college

Verweerder heeft als conclusie van zijn onderzoek gesteld: "niet door de retinale microvasculatuur bepaalde degeneratie van diepe retinale lagen en pigmentblad". Deze conclusie is niet in tegenspraak met de diagnose die in het H is gesteld: "een diffuse retinale pigmentepitheliopathie". Ook overigens is niet gebleken dat de conclusie van verweerder niet juist zou zijn. De klacht over de foute diagnose is derhalve ongegrond.

Ook de klacht dat verweerder verzuimd heeft klager te behandelen is ongegrond. Verweerder heeft klager uitgebreid onderzocht. Afgezien van het feit dat verweerder slechts gevraagd was een advies te geven over de mogelijkheid van een laserbehandeling, blijkt uit het onderzoek niet dat daaruit iets naar voren is gekomen dat zou nopen tot een bepaalde noodzakelijke behandeling. Voor zover klager wijst op de door de oogarts van het H voorgestelde behandeling, merkt het college op dat die behandeling niet als dwingend noodzakelijk of urgent door de oogarts is omschreven.

Verweerder was gevraagd te onderzoeken of een zogenaamde argon-laserbehandeling mogelijk was. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat die behandeling in het geval van klager niet geïndiceerd was. Gelet op de uitgevoerde onderzoeken en de resultaten daarvan, moet worden aangenomen dat die conclusie juist was. Het college acht aannemelijk dat verweerder, zoals hij heeft gesteld, aan klager heeft uitgelegd dat een laserbehandeling geen optie was. Het college is voorts van oordeel dat van verweerder niet verwacht hoefde te worden dat hij klager op de mogelijkheid van een fotodynamische therapie zou wijzen, nu verweerder goede gronden had aan te nemen dat die therapie niet in aanmerking kwam. Bovendien was verweerder slechts gevraagd te onderzoeken of een laserbehandeling kans van slagen zou hebben. De klacht over het niet dan wel onvoldoende verstrekken van informatie is derhalve eveneens ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

  • wijst de klachten af.

Aldus beslist door mr. E.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, M.Rol, H.L. de Boer en J.D.M. Schelfhout als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

23 februari 2011 in aanwezigheid van de secretaris.