ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG0890 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 09208

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG0890
Datum uitspraak: 02-02-2011
Datum publicatie: 02-02-2011
Zaaknummer(s): 09208
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Medische verklaring door huisarts aan rechter zonder toestemming patiënt. Waarschuwing.

Uitspraak: 2 februari 2011

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 20 november 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde mr. drs. R.T.M. Lagerweij te Tilburg

tegen:

C

huisarts

werkzaam en wonende te D

verweerder

gemachtigde mr. A.W. Hielkema te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de brief van de Rechtbank E d.d. 25 juni 2010

-         de brief van de gemachtigde van verweerder d.d. 20 augustus 2010.

Klaagster heeft afgezien van repliek. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 8 december 2010 behandeld. Klaagster en haar gemachtigde hadden tevoren schriftelijk aangekondigd niet aanwezig te zullen zijn.  Verweerder is verschenen met mr. A.V. Rijneke, kantoorgenoot van mr. Hielkema.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 19 april 2007 is door een officier van justitie op basis van de Wet Bopz een verzoek ingediend bij een rechtbank tot het verlenen van een voorlopige machtiging voor een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis van de zus van klaagster. Bij dit verzoekschrift is ondermeer overgelegd een geneeskundige verklaring van een psychiater als bedoeld in artikel 5 van de Wet Bopz. De desbetreffende psychiater was van mening dat bij de zus van klaagster sprake was van een waanstoornis, die leidde tot huiselijk geweld tussen haar en klaagster. Beide zusters woonden samen. De psychiater heeft ter voorbereiding van zijn verklaring contact gehad met verweerder in zijn hoedanigheid van huisarts van de zus van klaagster. De psychiater heeft in zijn geneeskundige verklaring verslag gedaan van de mening van verweerder.

Op 20 april 2007 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek door de rechtbank plaatsgevonden. De betreffende Bopz-zitting vond plaats op het huisadres van de zus van klaagster en klaagster. De rechter die deze zaak behandelde, heeft vanwege de van de verklaring van de psychiater afwijkende mening van verweerder tijdens deze zitting telefonisch contact opgenomen met verweerder. Verweerder heeft toen tegen deze rechter verklaard dat hij sinds anderhalf jaar het desbetreffende gezin frequent bezocht, dat hij eerst van oordeel was dat de oorzaak van het huiselijk geweld bij de zus van klaagster lag, maar dat hij in de loop der tijd meer en meer tot het oordeel was gekomen dat de oorzaak van het frequente huiselijke geweld niet zo zeer bij de zuster van klaagster lag, maar veeleer bij gedragingen van klaagster. Er bestaat geen schriftelijk verslag van dit telefoongesprek, maar de rechter heeft in zijn brief van 25 juni 2010 aan de secretaris van het tuchtcollege desgevraagd de essentie ervan weergegeven.

In de beschikking van de rechtbank van 27 april 2007 is geconstateerd dat klaagster inmiddels tijdelijk bij haar broer was gaan wonen en op zoek was naar eigen huisvesting, omdat zij niet langer met haar zuster in één huis wilde wonen. Omdat de rechter twijfelde over de toewijzing van het verzoek gelet op de tegengestelde standpunten van de psychiater en verweerder besloot hij eerst een second opinion over de geestelijke gezondheid van de zus van klaagster te vragen. In dat kader heeft een neuro-psychologisch onderzoek van klaagster plaatsgevonden door een klinisch psycholoog en een psychiater. De conclusie uit deze nadere onderzoeken was dat er geen aanwijzingen waren die zouden kunnen duiden op psychopathologie en dat er geen sprake was van een stoornis op grond waarvan de zus van klaagster gedwongen opgenomen kon worden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

 De klacht luidt in essentie samengevat dat verweerder ten onrechte een verklaring heeft afgelegd tegenover de rechter dat klaagster de oorzaak was van het huiselijk geweld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft aanvankelijk in zijn verweerschrift gesteld dat hij zich dit telefoongesprek met de rechter op 20 april 2007 niet kon herinneren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder echter niet langer betwist dat dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden. In de brief van zijn gemachtigde van 20 augustus 2010 en tijdens de mondelinge

behandeling heeft verweerder zijn handelwijze –zakelijk samengevat- als volgt nader toegelicht.

“In het verleden waren zowel klaagster, haar zus en hun moeder allen patiënt bij mij. Zij woonden toen samen. Ik kwam vanwege de zorg voor de moeder van klaagster met enige regelmaat op huisbezoek. Ik ging er in de periode maart-april 2007  van uit dat ook klaagster nog steeds mijn patiënte was. Pas later is mij gebleken dat klaagster toen reeds was overgegaan naar een andere huisarts en zich bij mij had laten uitschrijven. Ik heb gedurende anderhalf jaar intensief contact met de familie gehad en ik schat dat ik in die periode in totaal 40 à 50 uur bij de familie op bezoek ben geweest. Er waren steeds escalaties in de thuissituatie. Men zat elkaar verbaal en fysiek in de haren. Soms werd ik gebeld, soms de politie en soms het RIAGG. Aanvankelijk was ik van mening dat de zus van klaagster het conflict aanwakkerde en de oorzaak van het huiselijk geweld bij haar lag, maar op basis van feitelijke waarnemingen ben ik geleidelijk tot het inzicht gekomen dat de oorzaak veeleer lag bij klaagster, haar moeder en haar broer. Ik zat daar soms wel anderhalf uur. Ik heb er veel tijd in gestoken. Ik vond dat ik moest optreden ter bescherming van de zus van klaagster. Zij was de “assepoester” in het gezin. Als huisarts kun je tot op een bepaalde hoogte iemand psychologisch beoordelen  - ik acht mij daartoe bekwaam - maar een echte deskundige ben je niet. Ik heb mij nageschoold op het gebied van persoonlijkheidsstoornissen en stemmingswisselingen.

De familie pushte mij: de zus van klaagster moest uit huis. Ik achtte mij competent om de verklaring af te leggen zoals ik die heb afgelegd over de trigger van het huiselijk geweld.

De wijze waarop de rechter bij mij telefonisch informatie heeft ingewonnen was zeer ongebruikelijk. Wanneer ik een verzoek krijg voor het verstrekken van informatie over een patiënt maak ik daarvan normaliter een aantekening in het dossier van de desbetreffende patiënt en vraag ik eerst om een schriftelijke machtiging van de patiënt. Mijn gebruikelijke werkwijze is dat ik geen telefonische informatie verstrek, alleen schriftelijk. Waarschijnlijk  heeft mijn assistente gevraagd of ze de telefoon kon door verbinden en heb ik daarmee ingestemd. Ik heb mij op dat moment niet gerealiseerd dat deze werkwijze niet juist was, waarbij een rol heeft gespeeld dat het een vice-president van de rechtbank was. Achteraf bezien was het juister geweest als ik tegen die rechter had gezegd dat ik zonder toestemming van klaagster geen informatie aan hem mocht verstrekken.

Er is pas na 2,5 jaar een klacht ingediend. Dat kwam voor mij als een donderslag bij heldere hemel. Ik vind het jammer dat klaagster en de familie er niet zijn. Ik heb nooit de bedoeling gehad om klaagster te schaden”.

5. De overwegingen van het college

Verweerder beschouwde klaagster op het moment van zijn verklaring tegenover de rechter nog als zijn patiënte zoals hij ter zitting ook uitdrukkelijk heeft bevestigd. Deze verklaring was gebaseerd op informatie die hij had opgedaan tijdens zijn bezoeken aan de familie in zijn hoedanigheid van huisarts. Die informatie had ook betrekking op klaagster en viel derhalve onder de geheimhoudingsplicht die verweerder wat haar betreft ten opzichte van derden in acht diende te nemen. Door zonder voorafgaande  toestemming van klaagster deze verklaring aan de rechter te verstrekken heeft verweerder naar het oordeel van het college deze geheimhoudingsplicht geschonden. Daaraan doet niet af dat achteraf is gebleken dat klaagster op dat tijdstip geen patiënte van verweerder meer was.

Het college wijst in dit verband ook nog op onderdeel 3.2 van de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de KNMG, januari 2010. Daarin wordt artsen in het algemeen ontraden geneeskundige verklaringen af te geven ten behoeve van (ex-)patiënten en, voorzover zij toch een verklaring afleggen, zich dan te beperken tot feitelijke, medische informatie en uitsluitend met toestemming van de patiënt. De in 2007 vigerende richtlijnen van de KNMG hierover waren niet anders.

Het college acht de klacht derhalve gegrond. Verweerder heeft ter zitting de onjuistheid van zijn handelwijze erkend. Het college is voorts overtuigd geraakt van de goede bedoelingen van verweerder en zijn grote betrokkenheid bij het gezin. Ook kan het college zich voorstellen dat de wijze waarop de rechter contact met hem heeft gezocht, hem heeft overrompeld. Tegen die achtergrond zal het college verweerder voor zijn handelwijze de lichtste maatregel, te weten een waarschuwing, opleggen.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht gegrond als hierboven in de rechtsoverwegingen omschreven;

- waarschuwt verweerder.

Aldus beslist door mr. P.J.M. van Wersch als voorzitter, mr. F.C.B. van Wijmen als lid-jurist, mr. A. de Jong, A. Pfaff en N.Ph. Zonneveld als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2011 in aanwezigheid van de secretaris.