ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG0887 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1071

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG0887
Datum uitspraak: 01-02-2011
Datum publicatie: 01-02-2011
Zaaknummer(s): 1071
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder dat hij de rechtbank en de Raad voor de Kinderbescherming informatie over haar heeft verstrekt. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak: 1 februari 2011

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 mei 2010 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

verpleegkundige

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift en de aanvulling daarop

-         een brief d.d. 3 november 2010 van klaagster

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 22 december 2010 behandeld. Partijen waren aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster is gehuwd geweest. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren: F, 13 jaar,

G, 12 jaar en H, 10 jaar. Klaagster en haar echtgenoot (hierna: de ex-echtgenoot) zijn in 2007 gescheiden. Klaagster is een procedure begonnen om het gezamenlijk ouderlijk gezag te wijzigen in een gezag voor haar alleen.

De ex-echtgenoot was of is in behandeling bij het team I van GGZ te J. Verweerder maakt als sociaal psychiatrisch verpleegkundige deel uit van dat team. Verweerder werd door de ex-echtgenoot op de hoogte gesteld van de vermelde procedure. Om zijn cliënt, de ex-echtgenoot, te helpen heeft hij een - ongedateerde - brief opgesteld, bedoeld voor de rechtbank. Deze brief, voorzien van het logo van GGZ te J heeft hij - naar zijn bedoeling als concept - verstrekt aan de broer van de ex-echtgenoot. Een passage in de brief luidde: “Er zijn geen tekenen die erop wijzen dat cliënt een slecht opvoedkundige sfeer zou hebben gecreëerd. Cliënt lijkt buitenspel gezet te worden door overdreven meldingen door ex-partner.” en: “Vraagtekens zet ik bij de aanvraag om de heer (…) uit de  macht te ontzetten”. De brief is door verweerder in het team besproken. Het team was van mening dat de brief blijk gaf van te veel betrokkenheid en niet aan de rechtbank moest worden verzonden. De brief is door verweerder niet aan de rechtbank verzonden. De brief is in de procedure wel overgelegd, kennelijk door de ex-echtgenoot.

Blijkens een gedeelte van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van

16-12-2009 (met vermelding dat de zaak scheiding- en omgangsonderzoek betreft) heeft de Raad verweerder als informant geraadpleegd en heeft verweerder de gevraagde informatie verstrekt. De informatie is in een telefoongesprek gegeven. De procedure is nog niet geheel afgerond. Op dit moment staat wel vast dat de ex-echtgenoot in ieder geval tot december 2011 geen omgang met zijn kinderen mag hebben.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij in zijn brief een oordeel over haar geeft dat hij niet kan onderbouwen omdat hij klaagster nooit heeft gesproken. Ook de telefonische informatie aan de Raad voor de Kinderbescherming die blijkt uit het rapport van de Raad van 16-12-2009 heeft verweerder gegeven in strijd met het protocol van het GGZ. Hij heeft geen overleg met het GGZ gevoerd en heeft het niet overgelaten aan de deskundige psychiater.

Klaagster stelt dat omdat de brief in de procedure is overgelegd de procedure is vertraagd, wat zeer nadelig is geweest voor de kinderen. Haar ex-echtgenoot heeft herhaaldelijk woede-aanvallen gehad. Dit heeft de kinderen zeer angstig gemaakt. Verweerder kent haar situatie niet en ook niet die van de kinderen. Verweerder begrijpt niets van de situatie. Klaagster heeft het eenhoofdig gezag aangevraagd om het voor haar ex-echtgenoot, die door zijn ziekte geen beslissingen kan nemen, makkelijker te maken. Haar ex-echtgenoot heeft bovendien een eigen advocaat. Door aan de Raad voor de Kinderbescherming inlichtingen te verstrekken gaat verweerder weer over de schreef; dat mag alleen de psychiater en alleen schriftelijk.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de onderhavige brief besproken in het team I, Psychose K,

GGZ te J en als concept ter inzage gestuurd aan de broer van cliënt. De brief is niet door verweerder ondertekend en ook niet aan de rechtbank verzonden. Hij heeft uit eigener beweging gehandeld omdat het goed ging met cliënt en cliënt eronder leed dat hij de kinderen niet meer zag. Verweerder was van mening dat er een verkeerde beeldvorming van cliënt bestond. Het team heeft de brief niet goedgekeurd voor verzending omdat verweerder daarin probeerde op te komen voor de belangen van de cliënt. Ook de teamleider heeft de brief afgekeurd. Verweerder ziet achteraf in dat hij de brief niet ter inzage aan de broer van cliënt had moeten sturen. Verweerder had er niet op gerekend dat de brief in de procedure gebruikt zou worden. Verweerder heeft uitdrukkelijk zijn excuses voor zijn handelen aangeboden aan klaagster.

Later heeft de Raad voor de Kinderbescherming om inlichtingen over cliënt gevraagd. Dit is geheel volgens de regels verlopen. De Raad heeft eerst per e-mail aan de GGZ om inlichtingen gevraagd. Dit is in het team besproken. Van het team maakt ook een psychiater deel uit. In het team is besproken welke inlichtingen verstrekt zouden worden en door wie. Verweerder heeft die inlichtingen, nadat hij was gebeld door de Raad, telefonisch verstrekt. Daarna heeft de Raad per e-mail aan de GGZ laten weten wat in het rapport zou worden opgenomen. De e-mail is in het team besproken en goed bevonden. De tekst van de e-mail staat in het rapport.

5. De overwegingen

Naar het oordeel van het college had verweerder zich ervan moeten onthouden ongevraagd stelling te nemen aangaande een procedure die liep tussen zijn cliënt en diens ex-echtgenote. Klaagster voert terecht aan dat verweerder de ‘in and outs’ van de verhouding van de ex-echtelieden en hun kinderen niet kent en dat hij zijn functie van sociaal-psychiatrisch verpleegkundige te buiten is gegaan door zich voor cliënt inhoudelijk in te zetten in een procedure waarin cliënt terecht is gekomen. Verweerder heeft goed gehandeld door in het team de brief ter sprake te brengen, maar toen was het al te laat. Door zijn stellingname neer te leggen in een brief en die brief aan de broer van cliënt ter inzage te geven, heeft verweerder zich in de positie gebracht dat hij geen zeggenschap meer had over de inhoud van de brief. Het college acht de klacht voor zover die betrekking heeft op de brief gegrond.

Met betrekking tot de later door verweerder verstrekte informatie aan de Raad voor de Kinderbescherming gaat het college ervan uit dat die informatie gegeven is op de wijze zoals door verweerder ter zitting nader toegelicht. Omdat alleen informatie is uitgewisseld zoals in het behandelteam is besproken en goedgekeurd, is het college van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door die informatie te verschaffen. De klacht is in zoverre ongegrond.

Het college acht het passend aan verweerder de maatregel van waarschuwing op te leggen.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht deels gegrond en legt verweerder de maatregel van waarschuwing  op,

-         wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist, G.P. Haas, C.E.B. Driessen en M. IJzerman als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

1 februari 2011 in aanwezigheid van de secretaris.