ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG0857 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 09170a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG0857
Datum uitspraak: 19-01-2011
Datum publicatie: 19-01-2011
Zaaknummer(s): 09170a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager heeft tijdens het voetballen zijn knie verdraaid. Hij verwijt verweerder, huisarts, dat hij hem te laat heeft doorgestuurd naar het ziekenhuis; ook heeft verweerder een verkeerde diagnose gesteld. Het college is van oordeel dat verweerder klager niet eerder naar de orthopeed had hoeven doorverwijzen. Ook heeft verweerder, op het moment dat hij klager zag, nog geen definitieve diagnose gesteld c.q. kunnen stellen. Klacht ongegrond.

Uitspraak: 19 januari 2011

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 16 september 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

huisarts

werkzaam te D

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en een aanvulling daarop

-         het verweerschrift

-         het medisch dossier afkomstig van verweerder

-         de repliek

-         medische gegevens uit het ziekenhuis

-         het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek

Verweerder heeft afgezien van dupliek. De klacht is ter openbare zitting van 8 december 2010 behandeld. Partijen waren aanwezig. Verder is op verzoek van klager als getuige gehoord E (geboortedatum F) woonachtig te G.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager heeft op zondag 19 juli 2009 tijdens het voetballen zijn linker knie verdraaid. Dat gebeurde op het voetbalveld van de Penitentiaire Inrichting (PI) waar klager toen gedetineerd was. Het aanwezige afdelingshoofd heeft telefonisch overlegd met verweerder, die samen met een collega ook als huisarts van de gedetineerden van de PI fungeerde. Op grond van het trauma en de gemelde pijn adviseerde verweerder om rust te nemen, de knie te koelen en te zwachtelen en zich de volgende ochtend te melden bij de medische dienst van de PI. Het afdelingshoofd heeft echter besloten  klager toch naar het ziekenhuis te sturen, omdat er op dat moment geen bevoegd personeel aanwezig was om de knie te zwachtelen.

Daar is een drukverband aangelegd, heeft hij krukken gekregen en is volgens klager gezegd dat hij terug moest komen als de klachten na enkele dagen niet zouden verminderen.

Op 20 en 22 juli is klager gecontroleerd door een verpleegkundige van de medische dienst. Op 23 juli heeft verweerder klager gezien op zijn spreekuur in de PI. Er was sprake van een matige hydrops, flexie tot 60 graden, matige zwelling, stabiele collateralen, verder onderzoek niet mogelijk. Hij kreeg tubigrip en er werd een nieuwe controle afgesproken over 5 dagen bij de collega van verweerder, omdat verweerder toen zelf met vakantie ging.

Op 28 juli is klager door deze collega gezien. Dit gebeurde wederom op 4 augustus en toen heeft deze collega besloten klager te verwijzen naar de orthopeed, omdat het met de knie niet echt beter ging. Op 7 augustus is klager gezien door een orthopedisch chirurg in het ziekenhuis. Deze besloot tot een inventariserende scopie van de linker knie in verband met verdenking van een meniscusletsel dan wel voorste kruisbandletsel. Op 21 augustus heeft die scopie plaatsgevonden. Conclusie: geen meniscusletsel, wel is de voorste kruisband partieel gerupteerd. Hij adviseert als nabehandeling: snelle, volledig belaste mobilisatie; onder poliklinische controle blijven en eventueel valt een voorste kruisbandreconstructie te overwegen. Op 8 september is er telefonisch overleg geweest van de verpleegkundige van de medische dienst met verweerder over de vraag of klager, die zich ziek had gemeld, weer (gedeeltelijk) mocht werken. Verweerder heeft toen geadviseerd dat tegen werken geen bezwaar bestond mits aangepast en zittend werk. Klager was het daarmee niet eens. Op 10 september heeft hierover opnieuw telefonisch overleg met verweerder plaatsgevonden. Toen ging het erom dat klager stelde dat hij vanwege zijn knieblessure geen werkschoenen kon dragen, althans geen linker werkschoen omdat dit pijn deed aan zijn knie. Verweerder heeft toen als compromis geadviseerd om klager werk te laten doen waarbij hij geen werkschoenen hoefde te dragen. Aanvankelijk is dat ook gebeurd en heeft klager zittend in de kantine vliegengordijnen gemaakt, waarbij hij geen werkschoenen hoefde te dragen. Na enkele weken moest klager weer werk gaan doen waarbij het dragen van werkschoenen wel verplicht was. Klager heeft toen geweigerd zijn linker werkschoen aan te doen en hij heeft daarvoor toen een disciplinaire straf gekregen. Het conflict tussen klager en de PI over zijn weigering om werkschoenen te dragen is daarna verder geƫscaleerd, maar voor de beoordeling van de klacht tegen verweerder is dit verder niet relevant.

Omdat klager onvoldoende reageerde op conservatieve therapie voor zijn knie heeft hij uiteindelijk op 27 mei 2008 in het ziekenhuis een arthroscopische voorste kruisbandreconstructie met hamstringpezen links ondergaan.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager heeft in zijn klaagschrift en de aanvulling daarop tegen diverse personen klachten geuit over zijn behandeling in de PI. In deze zaak gaat het echter alleen om zijn klacht tegen verweerder. Op de vraag van de voorzitter wat nu precies zijn klacht tegen verweerder inhoudt, heeft klager ter zitting zijn klacht als volgt gespecificeerd:

1.      verweerder, althans de medische dienst, waarvoor verweerder representatief is, had hem (niet op de dag van het ongeluk, maar daarna) eerder moeten doorsturen naar het ziekenhuis. Het ziekenhuis had immers gezegd dat hij als de klachten aanhielden na enkele dagen terug moest komen, maar de medische dienst heeft daar niet naar gehandeld;

2.      verweerder heeft een verkeerde diagnose gesteld. Hij heeft gezegd dat het de meniscus was, terwijl in het ziekenhuis bleek dat het de kruisband was;

3.      de belangrijkste klacht is echter dat verweerder zonder hem eerst te onderzoeken heeft gezegd dat hij weer naar de arbeid kon. Dat heeft voor hem enorme konsekwenties gehad. Hij heeft daardoor vijanden gemaakt bij justitie en is uiteindelijk pas na een jaar aan de kruisband geopereerd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder  heeft gemotiveerd verweer gevoerd en is van mening dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is. Op de specifieke onderdelen van zijn verweer zal het college hierna bij de bespreking van de diverse klachtonderdelen nader ingaan.

5. De overwegingen van het college

Ad klachtonderdeel 1.

Verweerder heeft hierover opgemerkt dat toen hij vier dagen na het ongeval, op 23 juli 2009, klager op zijn spreekuur zag er gelet op de aard van het opgelopen trauma nog geen aanleiding bestond om klager toen al door te verwijzen naar een orthopeed. Daarna is hij met vakantie gegaan en heeft zijn collega de behandeling overgenomen. Die heeft klager op 28 juli en 4 augustus wederom gecontroleerd en hem toen, 15 dagen na het trauma, verwezen naar de orthopeed. Een en ander is conform de NHG-Standaard bij een torsie trauma van de knie.

Het college is met verweerder van mening dat er bij een dergelijk trauma  geen aanleiding bestond om klager al vier dagen later door te verwijzen naar een orthopeed. Verweerder heeft  er verder voor gezorgd dat er een controleafspraak 5 dagen later bij zijn collega is gemaakt alvorens op vakantie te gaan. Verweerder heeft dus ook zijn waarneming tijdens zijn afwezigheid adequaat geregeld. Het college acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel 2.

Op het tijdstip dat verweerder klager zag, was het nog niet mogelijk om gelet op de aard van het trauma een expliciete diagnose te stellen. Verweerder heeft dat ook niet gedaan. Beschadiging van de meniscus was slechts een van de mogelijkheden. Ook bij het eerste bezoek aan de orthopedisch chirurg op 7 augustus 2009 is nog geen definitieve diagnose gesteld en is meniscusletsel naast een voorste kruisbandruptuur als mogelijke diagnose genoemd. Pas na de inventariserende scopie op 21 augustus kon een meer definitieve diagnose gesteld worden. Het verwijt dat verweerder een verkeerde diagnose heeft gesteld is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel 3.

Verweerder heeft hierover opgemerkt dat hij op 8 september 2009 heeft geadviseerd om klager aangepast en alleen zittend werk te laten doen. Op 10 september heeft hij naar aanleiding van een daarover ontstane discussie daaraan nog toegevoegd klager alleen werk te laten doen waarbij hij geen werkschoenen hoefde te dragen. Dat was 6 weken na het ongeval. Klager kon op krukken lopen zoals ook was bevestigd door de verpleegkundige van de medische dienst en hij was al twee keer gezien door de specialist. Het was licht werk dat hij zittend kon doen en hij hoefde daarbij geen werkschoenen aan. Dan is er geen bezwaar.  Toen klager kennelijk een paar weken later toch verplicht werd om werkschoenen aan te trekken en daarover een hoog oplopend conflict is ontstaan, is met hem daarover geen enkel overleg meer gepleegd. Hij is daarbij in het geheel niet meer betrokken.

Het college is van mening dat verweerder, gelet op alle door hem genoemde omstandigheden, op 8-10 september dit advies over werkhervatting mocht geven zonder klager eerst nog zelf te hebben onderzocht. Zijn advies is ook bevestigd door de scopie van 21 augustus, waarin als nabehandeling wordt vermeld: snelle, volledig belaste mobilisatie. Ook dit klachtonderdeel acht het college derhalve ongegrond.

Het college acht alle klachtonderdelen ongegrond en zal de klacht daarom afwijzen.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.J.M. van Wersch als voorzitter, mr. F.C.B. van Wijmen als lid-jurist,

mr. A. de Jong, A. Pfaff en N.Ph. Zonneveld als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

mr. J.C. Out als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2011 in aanwezigheid van de secretaris.