ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG0797 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1004d

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG0797
Datum uitspraak: 05-01-2011
Datum publicatie: 05-01-2011
Zaaknummer(s): 1004d
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht luidt dat verweerder, chirurg, onzorgvuldig is geweest ten aanzien van de behandeling van patiënte, klaagsters moeder, die met een appendicitis werd opgenomen en niet lang daarna aan de gevolgen daarvan is overleden. In het bijzonder wordt hem verweten dat zijn beslissing om patiënte te ontslaan, onzorgvuldig was en dat hij is tekortgeschoten in de communicatie. Verweerder was bij patiënte betrokken als zaalarts. Het college is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Klacht afgewezen.

Uitspraak: 5 januari 2011

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 13 januari 2010 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde dr. mr. ing. J.C. Sneep te Bergen op Zoom

tegen:

C

arts

werkzaam te B

wonende te D

verweerder

gemachtigde mr. L. Fedder te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en een aanvulling hierop

-         het verweerschrift

-         het medisch dossier

-         het verslag van de CT-scan van 22 oktober 2006.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 24 november 2010 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. Mr. Sneep heeft een pleitnota en klaagster een slotwoord overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

De klacht betreft de moeder van klaagster, hierna patiënte te noemen, geboren op . . . .

1926 en overleden op 7 november 2006.

Op 19 oktober 2006 laat in de avond is patiënte door een huisarts verwezen naar de spoedeisende eerste hulp (SEH) op verdenking van een acute appendicitis. De dienstdoende arts-assistent chirurgie heeft patiënte onderzocht. Bloedonderzoek liet enige ontsteking zien. Een en ander is telefonisch met de superviserend arts overlegd. Er is gedacht aan de mogelijkheid van een appendicitis; er waren geen tekenen van perforatie. Patiënte werd opgenomen ter observatie. Op vrijdagochtend 20 oktober 2006 heeft de superviserend arts patiënte lichamelijk onderzocht. Hij vond tekenen van lokale peritoneale prikkeling in de onderbuik rechts en stelde de operateur voor een laparoscopie ofwel een wisselsnede te plannen. De operatie is diezelfde ochtend om 09.09 uur uitgevoerd, waarbij gekozen is voor een laparoscopische verwijdering van de appendix. Vanaf de derde postoperatieve dag tot en met de dag van het ontslag is verweerder als zaalarts bij de zorg voor patiënte betrokken geweest. Verweerder heeft haar iedere dag gevisiteerd. Op 30 oktober 2006 is patiënte met instemming van verweerder met ontslag gegaan; op die dag is een laboratoriumcontrole uitgevoerd, waarbij een leucocytose van 21,2x109/l werd bepaald.

In de thuissituatie ging het echter niet goed. Op 3 november 2006 is patiënte met spoed opgenomen op de longafdeling op verdenking van pneumonie. Op 7 november 2006 is patiënte overleden. Bij de obductie is de diagnose longontsteking bevestigd. Tevens werd een Douglasabces aangetroffen.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht luidt dat verweerder:

a. ten onrechte heeft nagelaten zich ervan te vergewissen dat de gezondheidstoestand van patiënte op 30 oktober 2006 zodanig was dat zij veilig met ontslag naar huis kon;

b. zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de juistheid van het ontslag van patiënte, omdat er medische parameters in het dossier ontbreken;

c. de medische parameters niet tot zich heeft genomen en/of deze niet in het medische beleid heeft betrokken;

d. is tekortgeschoten in de communicatie met patiënte en haar familie.

e. verzuimd heeft uit eigen beweging het gecompliceerde verloop op de operatiekamer kenbaar te maken;

f. een verzoek om een gesprek met de hoofdbehandelaar naast zich neer heeft gelegd;

g. tijdens het opgedrongen gesprek zich allesbehalve patiëntvriendelijk heeft opgesteld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder is van mening dat hij niet heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende zorgplicht. Op het verdere verweer zal het college hierna, voor zover nodig, ingaan.

5. De overwegingen van het college

Ad a

Voor het college staat vast dat verweerder als zaalarts adequate zorg voor patiënte heeft gehad. Hij heeft, zoals hij stelt, haar dagelijks gevisiteerd, een anamnese afgenomen, een lichamelijk onderzoek uitgevoerd en een beleid voor patiënte vastgesteld. Van elke visite heeft hij zijn bevindingen gedocumenteerd. Ook op de ontslagdatum heeft hij haar bezocht.

Uit het verpleegkundig dossier blijkt dat het met patiënte redelijk goed ging en dat zij ook aangaf naar huis te willen gaan. Hierover is ook met de familie gesproken. Op 30 oktober heeft verweerder beslist dat patiënte naar huis mocht. Aan de hand van alle op dat moment bekende gegevens, waaronder de door verweerder zelf vastgestelde klinische toestand, was dat een voor de hand liggende aan verweerder toekomende beslissing, die verweerder op basis van die gegevens mocht nemen. Met name was, zoals verweerder stelt, het klinische beeld zodanig dat er geen reden was om patiënte niet te ontslaan. Datzelfde gold ook voor de bloeduitslagen van 28 en 29 oktober.

Er kwam echter naar valt aan te nemen in de middag van 30 oktober, na het ontslag, weer een, onder de vaststaande feiten genoemde, bloeduitslag die, indien bij verweerder bekend, hem naar hij stelt had doen besluiten nadere diagnostiek te verrichten en patiënte niet met ontslag te laten gaan. Verweerder was echter niet op de hoogte van deze uitslag. De vraag rijst derhalve of verweerder kan worden verweten dat hij niet met (de aanvraag van) dit laboratoriumonderzoek bekend was.

Het college is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

Van belang is in dit verband vooral dat verweerder het onderzoek, in tegenstelling tot ander laboratoriumonderzoek, niet zelf had aangevraagd en dat de door een onbekend gebleven persoon gegeven opdracht “dagl lab” slechts in de temperatuurlijst stond genoteerd en niet in de opdrachtenlijst of de decursus.

Ad b

De medische parameters (bloeddruk, pols en temperatuur) zijn op 29 en 30 oktober, gezien de algehele verbetering, niet (door de verpleegkundige) genoteerd. Volgens klaagster (prod. 5, pag. 7) had patiënte op de ontslagdatum een normale temperatuur. Voor het college staat voldoende vast dat de belangrijkste graadmeter, het klinisch onderzoek door verweerder op

30 oktober, geen reden gaf tot twijfel over het ontslag. Het college heeft geen reden om te veronderstellen dat  het ontslagbesluit op onjuiste (op dat moment aan verweerder bekende) gronden is genomen.

Ad c

Verweerder stelt, onweersproken, dat hij de medische parameters wel in zijn beoordeling heeft betrokken. Gelet op deze betwisting zal deze klacht, als onvoldoende onderbouwd, ongegrond worden verklaard.

Ad d en g

De communicatie met de familie is niet optimaal geweest. Verweerder erkent dat ook voor wat betreft het tussen hem en de familie gevoerde gesprek. Van een professional mag worden verwacht dat hij niet (snel) geïrriteerd raakt als men zich, in de gegeven omstandigheden, beklaagt en een andere gesprekspartner, te weten de hoofdbehandelaar, wenst.

Gelet op de reactie van verweerder is hier kennelijk sprake van een leermoment; het college acht de ernst van de communicatieve tekortkoming onvoldoende om te komen tot een tuchtrechtelijk verwijt.

Van een tekortkoming in de communicatie met patiënte is niet gebleken.

Ad e

Het was niet de taak van verweerder om, ongevraagd, het postoperatieve gesprek te voeren. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ad f

Verweerder wist bij aanvang van het gesprek dat klaagster eigenlijk een gesprek met de hoofdbehandelaar wenste. Nadat partijen toch in gesprek zijn gegaan, is kennelijk niet meer gesproken over het alsnog voeren van dit gesprek. Niet is komen vast te staan dat klaagster alsnog om dit gesprek gevraagd heeft en dat verweerder dit heeft geweigerd. Op deze grond faalt ook dit onderdeel van de klacht.

Slotsom

De slotsom is dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist, dr. O.J. Repelaer van Driel, dr. H.A.M. Sinnige en dr. C. van der Heul als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2011 in aanwezigheid van de secretaris.