ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG0793 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1019

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG0793
Datum uitspraak: 04-01-2011
Datum publicatie: 04-01-2011
Zaaknummer(s): 1019
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerster, huisarts, onder meer dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden en dat zij de opinie van specialisten naast zich heeft neergelegd. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college acht het niet aannemelijk dat de ex-echtgenoot van klaagster informatie over haar heeft ontvangen. Bij het beantwoorden van vragen van de Raad voor de Kinderbescherming was verweerster niet gehouden andere hulpverleners te raadplegen. De klacht is ongegrond.

Uitspraak: 4 januari 2011

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 5 februari 2010 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

huisarts

werkzaam te B

wonende te D

verweerster

gemachtigde mr. E.J.C. de Jong te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvulling daarop

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         de patiëntenkaart

-         brieven van klaagster d.d. 2 en 10 november 2010.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 22 november 2010 behandeld. Klaagster en verweerster waren in persoon aanwezig en verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde. Tijdens de mondelinge behandeling is gehoord de door klaagster opgeroepen getuige drs. A.J.O., psycholoog, die klaagster vervolgens heeft bijgestaan. De getuige heeft de belofte afgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster, haar inmiddels ex-echtgenoot en hun kinderen zijn vanaf 1999 patiënt geweest bij verweerster. De kinderen zijn geboren op 11 juni 1998 en 8 december 2001. Het huwelijk van klaagster en haar echtgenoot is in 2002 ontbonden. De beide kinderen bleven bij klaagster. Verweerster heeft klaagster verwezen naar de GGZ. Daar werd vastgesteld dat bij klaagster sprake was van een dissociatieve identiteitsstoornis. In december 2006 vertelde klaagster verweerster dat haar oudste dochter, toen 8 jaar oud, zich suïcidaal uitte. Op 24 januari 2007 vond op initiatief van verweerster een gesprek plaats om de hulpverlening in het gezin beter op elkaar af te stemmen. Aanwezig waren de behandelend psycholoog van klaagster, de behandelend psycholoog van de oudste dochter, een klinisch psycholoog, de gespecialiseerde thuiszorg, die hulp bood in het gezin van klaagster, de kinderneuroloog, twee leerkrachten van de school en de leerlingenbegeleidster. Afgesproken werd dat de gespecialiseerde thuiszorg door zou gaan met de begeleiding van het gezin met een frequentie van drie keer per week en de GGZ zou gesprekken met klaagster en haar ex-echtgenoot gaan voeren om de communicatie tussen hen te verbeteren en afspraken te maken, zodat de oudste dochter minder klem zou komen te zitten tussen de beide ouders. Tevens zou de kinderneuroloog de bij deze dochter gestelde diagnose ADD opnieuw bezien.

De ex-echtgenoot van klaagster diende in 2008 een verzoek in bij de Rechtbank om de beide kinderen onder toezicht te stellen. In het kader van deze procedure heeft klaagster op 7 oktober 2008 de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) toestemming verleend om informatie in te winnen bij verweerster en andere hulpverleners. Verweerster heeft op 18 november 2008 de door de Raad gestelde vragen schriftelijk beantwoord. De Raad heeft de Rechtbank op 12 december 2008 geadviseerd om de onder toezichtstelling uit te spreken en dat heeft de Rechtbank op 28 april 2009 gedaan. Klaagster heeft verweerster op 18 december 2008 laten weten dat zij het niet eens was met de door haar aan de Raad verstrekte informatie. Na enige correspondentie over en weer en een gesprek op 12 januari 2009 heeft klaagster het vertrouwen in verweerster opgezegd en een andere huisarts gekozen.

Het Gerechtshof heeft op 12 november 2009 de beschikking van de Rechtbank, waarbij de ondertoezichtstelling was uitgesproken, vernietigd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden door met de vader van de kinderen niet alleen over de kinderen te praten maar ook over de medische situatie van klaagster. Zij heeft het vertrouwen van klaagster misbruikt, de opinies van specialisten willens en wetens naast zich neergelegd en vastgehouden aan haar ongefundeerde en zeer afwijkende opinie, aldus klaagster. Verweerster heeft geweigerd om klaagster inzage te geven in de door de Raad gestelde vragen. Zij lijkt haar verklaring gericht naar de onder toezichtstelling toe te schrijven. Klaagster neemt het verweerster kwalijk dat zij nimmer heeft getracht de vertrouwensbreuk met klaagster of haar kinderen te herstellen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster ontkent dat zij met de vader van de kinderen over klaagster heeft gesproken. Verweerster heeft ook haar beroepsgeheim niet geschonden, omdat klaagster tevoren schriftelijk toestemming had verleend voor het verstrekken van informatie door verweerster aan de Raad. Verweerster heeft haar visie niet willen bijstellen na kennisneming van het rapport van de Raad, maar dat levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. Verweerster was niet gevraagd om voorafgaand of naderhand overleg te voeren met andere hulpverleners of om kennis te nemen van hun visie, laat staan om haar visie na kennisneming van de andere stukken bij te stellen. Verweerster wilde buiten de strijd tussen de ouders blijven en heeft er daarom voor gekozen om de vragen van de Raad te beantwoorden zonder overleg met klaagster of haar ex-echtgenoot. Verweerster heeft eerlijk antwoord gegeven op de haar door de Raad gestelde vragen en heeft daarbij het belang van de oudste dochter laten prevaleren. Verweerster heeft de door haar gegeven antwoorden goed onderbouwd. Klaagster heeft verweerster nimmer verzocht om haar inzage te geven in de door de Raad gestelde vragen. Het is klaagster geweest die de behandelrelatie in januari 2009 heeft opgezegd en vervolgens gedurende een jaar niets van zich heeft laten horen. Verweerster heeft klaagster in januari 2010 aangeboden een gesprek te voeren, maar klaagster heeft dat afgewezen en een klacht ingediend bij het Tuchtcollege.

Alles overziende is verweerster van oordeel dat zij aan klaagster en haar kinderen in de loop van een decennium veel zorg heeft geboden en dat zij daarbij niet tekort is geschoten.

5. De overwegingen van het college

Het college realiseert zich dat klaagster zich de afgelopen jaren in een zeer gecompliceerde situatie bevond. Verweerster heeft klaagster en haar beide kinderen in die situatie tussen 1999 en 2008 zeer intensief bijgestaan, getuige de vele patiëntencontacten die er in deze periode zijn geweest.

Het college is niet gebleken dat verweerster haar beroepsgeheim heeft geschonden door met de ex-echtgenoot over de medische situatie van klaagster te spreken. Uit het dossier blijkt dat verweerster er zich eerst van heeft vergewist of de ex-echtgenoot na de echtscheiding het ouderlijk gezag had behouden. Dat bleek het geval en daarom heeft verweerster hem terecht informatie verstrekt over zijn kinderen. Verweerster ontkent dat zij informatie over klaagster zelf aan haar ex-echtgenoot heeft verstrekt en klaagster heeft desgevraagd ter zitting niet kunnen aangeven uit welke passages in brieven en/of rapporten zou blijken dat verweerster informatie over de medische situatie van klaagster aan haar ex-echtgenoot zou hebben gegeven. Klaagster wijst op telefonische contacten die zij met haar ex-echtgenoot heeft gehad en waarin hij op haar ten onrechte een bepaalde medische stempel zou hebben gedrukt. Dat impliceert echter niet dat hij zich daarbij baseerde op informatie, die hij van verweerster heeft gekregen. Het college acht het niet aannemelijk dat de ex-echtgenoot medische informatie over klaagster heeft ontvangen. In het patiëntendossier staat immers dat verweerster klaagster heeft meegedeeld dat zij de ex-echtgenoot geen medische informatie gaf over klaagster.

Het volgende klachtonderdeel gaat over het beantwoorden van de vragen van de Raad door verweerster. Het college stelt dienaangaande vast dat klaagster daar tevoren toestemming voor had gegeven. Indien klaagster benieuwd was naar de vragen van de Raad had zij daarover met de Raad (of verweerster) contact op kunnen nemen en dat heeft klaagster niet gedaan.

Klaagster heeft er kennelijk moeite mee dat de beantwoording van de vragen niet (geheel) overeenkomt met het beeld dat klaagster zelf en/of andere hulpverleners van de situatie had(den). Er bestond voor verweerster echter geen verplichting om andere hulpverleners te raadplegen. Die hulpverleners hebben eveneens vragen van de Raad beantwoord en ook hun visie is verwerkt in het rapport. Verweerster werd door de Raad juist benaderd in haar hoedanigheid van huisarts en het college constateert dat verweerster de haar gestelde vragen naar eer en geweten heeft beantwoord en daarbij de belangen van de dochters van klaagster in het oog heeft gehouden. Verweerster heeft bij haar beantwoording ook de nodige relativering aangebracht door aan te geven dat zij de jaren daarvoor klaagster en haar oudste dochter te weinig samen had gezien. Zij baseert haar antwoorden op eigen observaties en op hetgeen de dochter van klaagster - gedeeltelijk in afwezigheid van klaagster - heeft verteld. Klaagster kon daarvan dus niet op de hoogte kon zijn. Gezien de problemen in het gezin van klaagster, de vele daarbij betrokken hulpverleners en het verschil van inzicht tussen de ouders over de behandeling en begeleiding van de oudste dochter acht het college het alleszins begrijpelijk dat verweerster zich zorgen over die dochter maakte en dat in haar brief aan de Raad heeft verwoord.

Waar het gaat om de tussen klaagster en verweerster opgetreden vertrouwensbreuk stelt het college vast dat het klaagster was die het vertrouwen in verweerster heeft opgezegd, hoewel verweerster in meerdere brieven en een gesprek heeft getracht klaagster van de juistheid van haar handelen te overtuigen en daarmee het vertrouwen van klaagster te herwinnen. Eind 2009/begin 2010 heeft verweerster nogmaals - zonder succes - gepoogd het vertrouwen van klaagster te herwinnen door het schrijven van brieven en het voorstellen van een gesprek. Verweerster heeft derhalve wel degelijk getracht de vertrouwensband te herstellen.

Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is en zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. A.C. Oosterman-Meulenbeld als voorzitter,

mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist, J.D.M. Schelfhout, N.Ph. Zonneveld en

H.C.Th. Maassen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2011 in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                                                           voorzitter