ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1645 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/037

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1645
Datum uitspraak: 27-12-2011
Datum publicatie: 27-12-2011
Zaaknummer(s): 2011/037
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 februari 2011 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

neuroloog,

wonende en werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. D.M. Looten, advocaat, verbonden aan het Academisch Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het aanvullende klaagschrift;

-                     het verweerschrift;

-                     de repliek met de bijlagen;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brieven van klager met bijlage(n), binnengekomen op 30 juni resp. 2 augustus 2011.  

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 1 november 2011, op de voet van artikel 57 lid 1 Wet BIG, gezamenlijk behandeld met de tegen E, arts, welke klacht is geregistreerd onder nummer 11/036.

Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. D.M. Looten voornoemd, die een toelichting heeft gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college is overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerder is als neuroloog verbonden aan het F. 

2.2 Op 14 december 2009 heeft klager een ongeval gehad, waarbij hij is aangereden door een auto. Sedertdien heeft hij klachten van geheugen- en concentratiestoornissen. In de letselschadezaak wordt klager bijgestaan door een jurist verbonden aan G rechtsbijstand (G) te D.

2.3 Op 15 april 2010 is klager op verwijzing van zijn behandelend internist gezien op de polikliniek Neurologie door de arts-assistent. Dit poliklinisch intercollegiaal consult werd door de internist aangevraagd met de vraagstelling of bij klager mogelijk sprake was van de Ziekte van Parkinson. Verweerder was bij dit consult betrokken als supervisor van voornoemde arts-assistent. Hij heeft tijdens het consult –niet in aanwezigheid van klager- de gang van zaken en conclusies met de arts-assistent besproken. In de door deze en verweerder ondertekende brief van 3 mei 2010 gericht aan de huisarts staat als conclusie vermeld dat bij klager sprake is van een essentiële tremor.

2.4 Naar aanleiding van een verzoek op 31 mei 2010 om inlichtingen in het kader van de letselschadezaak heeft het secretariaat polikliniek neurologie bij brief van 11 juni 2010 een kopie van voornoemde onder 2.3 vermelde brief gezonden aan de medisch adviseur van G.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden door de hiervoor onder 2.3 genoemde brief aan derden – in het casu  G- te verzenden.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 In de brief van 3 mei 2010 aan klagers huisarts heeft de arts-assistent gerapporteerd over zijn bevindingen met betrekking tot de vraag die hem door de internist was gesteld. In die brief heeft de arts-assistent er tevens melding van gemaakt dat klager HIV geïnfecteerd was en welke medicijnen hij gebruikte. Dat paste binnen het kader van het door hem gedane en met verweerder als supervisor besproken onderzoek, nu dat mede van belang zou kunnen zijn om de klachten van klager te verklaren.

5.2 Niet is gesteld of gebleken dat verweerder bekend was met het verzoek van G aan de arts-assistent tot het verstrekken van medische informatie over klager. Dat brengt met zich mee dat verweerder er geen verwijt van kan worden gemaakt dat de ‘huisartsenbrief’ aan G is gezonden. Van persoonlijk handelen en/of nalaten van verweerder – een vereiste voor tuchtrechtelijke verwijtbaarheid in de zin van artikel 47 lid 1 BIG - is immers geen sprake.

5.3 Het college hecht er nog aan op te merken dat ter zitting gebleken is dat op de afdeling waar verweerder werkzaam is de wijze van beantwoording van verzoeken om medische informatie inmiddels is gewijzigd, in die zin dat de vorm waarin patiënteninformatie wordt verstrekt is aangepast aan de geldende Richtlijnen van de KNMG inzake het omgaan met medische gegevens (2010). In het onderhavige geval zou dat met zich mee hebben gebracht dat bij de beantwoording van de gerichte vragen van G de vermelding dat klager HIV geïnfecteerd is en welke medicatie hij in dat verband gebruikt naar het oordeel van het college als niet relevant zou zijn weggelaten.

5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 1 november 2011 door:

mr F.G. Bauduin, voorzitter,

dr. J.P. Lips, dr. W. Boogerd en dr. C. Keijzer, leden-arts,

mr C.E. Polak, lid-jurist,

mr P. Tanja, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 27 december 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g.  F.G. Bauduin, voorzitter

w.g. P. Tanja, secretaris