ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1644 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/036

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1644
Datum uitspraak: 27-12-2011
Datum publicatie: 27-12-2011
Zaaknummer(s): 2011/036
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 februari 2011 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

arts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. D.M. Looten, advocaat, verbonden aan het Academisch Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-                     het verweerschrift met de bijlagen;

-                     de repliek met de bijlagen;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van klager met bijlagen, binnengekomen op 30 juni 2011. 

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 1 november 2011, op de voet van artikel 57 lid 1 Wet BIG, gezamenlijk behandeld met de zaak tegen E, neuroloog, welke klacht is geregistreerd onder nummer 11/037.

Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. D.M. Looten voornoemd, die een toelichting heeft gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college is overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerder is als arts-assistent in opleiding neurologie verbonden aan het F te D.

2.2 Op 14 december 2009 heeft klager een ongeval gehad, waarbij hij is aangereden door een auto. Sedertdien heeft hij klachten van geheugen- en concentratiestoornissen. In de letselschadezaak wordt klager bijgestaan door een jurist verbonden aan G rechtsbijstand (G) te D.

2.3 Op 15 april 2010 is klager op verwijzing van zijn behandelend internist gezien op de

polikliniek Neurologie door verweerder. Dit poliklinisch intercollegiaal consult werd door de internist aangevraagd met de vraagstelling of bij klager mogelijk sprake was van de Ziekte van Parkinson. In de door verweerder en zijn supervisor ondertekende brief van 3 mei 2010 gericht aan de huisarts staat als conclusie vermeld dat bij klager sprake is van een essentiële tremor.

2.4 In een telefoongesprek begin mei 2010 heeft klager verweerder telefonisch verzocht medische informatie over zijn klachten voortgekomen uit het ongeluk te verstrekken aan G.. Bij brief van 6 mei 2010 heeft klager dat verzoek nog eens schriftelijk toegelicht.

2.5 Op 20 mei 2010 heeft klager een machtiging ondertekend, waarbij hij verweerder heeft gemachtigd " nadere inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van zijn/haar huidige gezondheidstoestand en/of de gevolgen van voornoemd voorval, te verstrekken aan de medisch adviseur(s) van de maatschappij die deze verklaring heeft overgelegd. (…) ".

2.6 Naar aanleiding van een verzoek op 31 mei 2010 om inlichtingen in het kader van de letselschadezaak heeft het secretariaat polikliniek neurologie bij brief van 11 juni 2010 een kopie van voornoemde onder 2.3 vermelde brief gezonden aan de medisch adviseur van G.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden.

Naar aanleiding van G’ verzoek om medische informatie heeft verweerder G immers afschrift gezonden van zijn brief van 3 mei 2010, gericht aan klagers huisarts. Volgens klager bevatte deze brief voor G irrelevante informatie; bovendien is daarin, in strijd met zijn verzoek alleen informatie over de klachten voortkomend uit het ongeval te verstrekken, vermeld dat klager aan HIV lijdt en welke medicatie hij gebruikt.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij erkent dat hij afschrift van bovengenoemde ‘huisartsenbrief’ aan G heeft gezonden. Hoewel dat zijn bedoeling was –dit blijkt uit zijn handgeschreven aantekening op de brief van G van 31 mei 2010- is die ‘huisartsenbrief’ niet aangevuld met informatie over de ongevalsgevolgen, zoals klager hem had verzocht. Dat is ongelukkig geweest, maar gezien de door klager gegeven machtiging, was hij gerechtigd tot het verstrekken van de door hem gegeven informatie. Voor zover nodig wordt op het verweer hieronder verder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Verweerder heeft in zijn brief van 3 mei 2010 klagers huisarts geïnformeerd over zijn bevindingen met betrekking tot de vraag die hem door de internist was gesteld. In die brief heeft hij er tevens melding van gemaakt dat klager HIV geïnfecteerd was en welke medicijnen hij gebruikte. Dat paste binnen het kader van het door verweerder gedane onderzoek, nu dat mede van belang zou kunnen zijn om de klachten van klager te verklaren. Dat klager ook klachten had ten gevolge van het ongeval is in die brief niet vermeld.

5.2 DAS heeft verweerder in zijn brief van 31 mei 2010, waarbij de machtiging van klager was gevoegd, verzocht om vragen te beantwoorden over zijn behandeling van klager in verband met het voorval van 14 december 2009.

In de KNMG Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens (2010) onder 3.2 is vermeld: ‘In het algemeen geldt dat de behandelend arts slechts gegevens mag verstrekken als de betreffende patiënt daar gerichte, schriftelijke toestemming voor heeft gegeven. Deze gegevensverstrekking moet zich echter beperken tot antwoorden op een specifieke vraagstelling waarbij slechts relevante, feitelijke informatie wordt verstrekt.’ Verweerder heeft met het toezenden aan G van de ‘huisartsenbrief’ geen informatie over de gevolgen van het ongeval verstrekt. Bovendien bevatte die brief ook informatie (HIV infectie en benoeming van het medicijngebruik) waarover G geen vragen had gesteld en die derhalve in dat kader niet relevant kan worden geacht. Het verweer dat de machtiging zich ook uitstrekt tot ‘klagers huidige gezondheidstoestand’ gaat niet op, nu die machtiging was opgesteld met het oog op informatie over de gevolgen van het voorval op 14 december 2009 en bezien dient te worden in samenhang met het daarop betrekking hebbende verzoek en de gerichte vragen van G.

Dat brengt met zich mee dat, naar het oordeel van het college, verweerder ten onrechte voornoemde ‘huisartsenbrief’ aan G heeft gezonden.

5.3 Door zijn hiervoor omschreven handelen heeft verweerder weliswaar niet geheel gehandeld zoals van hem had mogen worden verwacht, maar dat handelen is niet zodanig verwijtbaar dat hij daarmee in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld. Daarbij neemt het college in aanmerking dat, zo is ter terechtzitting gebleken, naar aanleiding van deze klacht de wijze van beantwoording van dit soort verzoeken om medische informatie op de afdeling waar verweerder werkzaam inmiddels is gewijzigd alsmede dat klager feitelijk geen nadelige gevolgen heeft ondervonden van verweerders handelwijze, nu diens eerste brief aan G later is vervangen door een gewijzigde versie waarin met klagers verzoek rekening is gehouden.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 1 november 2011 door:

mr F.G. Bauduin, voorzitter,

dr. J.P. Lips, dr. W. Boogerd en dr. C. Keijzer, leden-arts,

mr  C.E. Polak, lid-jurist,

mr  P. Tanja, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 27 december 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g.  F.G. Bauduin, voorzitter

w.g. P. Tanja, secretaris