ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1626 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/012

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1626
Datum uitspraak: 20-12-2011
Datum publicatie: 20-12-2011
Zaaknummer(s): 2011/012
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 12 januari 2011 binnengekomen klacht van:

A,

woonplaats kiezende te B,

k l a g e r

gemachtigde: mevrouw mr. A. Greve-Kortrijk, advocaat te Tilburg,

tegen

C,

arts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. H.C. Schutrops, advocaat te Den Haag.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen ingekomen via het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle op 12 januari 2010;

- de brief van de gemachtigde van klager ingekomen via het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle op 12 januari 2011;

- de brief van de gemachtigde van klager met de bijlagen ingekomen op 24 januari 2011;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek met de bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- de fax van de gemachtigde van klager van 24 oktober 2011.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2011 behandeld.

Klager en zijn gemachtigde waren afwezig met bericht van verhindering. Verweerder werd ter zitting bijgestaan door zijn gemachtigde.

Ten behoeve van de zitting heeft verweerder een pleitnota overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.

Verweerder is als arts sedert 2009 verbonden aan E, waar hij op verzoek van het Bureau Medische Advisering (BMA) beoordelingen doet voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

2.2.

De IND heeft het BMA bij brief van 20 augustus 2010 verzocht een medisch advies uit te brengen over klager in het kader van de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 64 Vreemdelingenwet 2000. Dit artikel bepaalt dat uitzetting achterwege blijft zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van één van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen. Als bijlage bij dit verzoek was onder meer een brief van de Regievoerder Voorbereiden Vertrek aan de IND van 2 augustus 2010 gevoegd waarin als motivering voor het verzoek was vermeld:

“Betrokkene heeft dusdanige psychische problemen dat er een update moet komen van het BMA advies in 2009.”

Voorts was bij het verzoek als bijlage gevoegd een brief van F te B van 5 juli 2010 aan de gemachtigde van klager bevattende een medische verklaring over klager die sedert juli 2008 bij deze instelling in behandeling was opgenomen. De beschrijvende diagnose in die verklaring luidde als volgt:

“Het betreft een getraumatiseerde jonge man afkomstig uit G die meemaakte dat zijn familie is vermoord door moslimrebellen. Patiënt heeft klachten op de drie deelgebieden van PTSS: herbelevingen, vermijding en hyperalertheid, en heeft akoestische hallucinaties. Cl. is analfabeet. Tevens zijn er twijfels over zijn cognitieve vermogens (bij psychologisch onderzoek juli 2007 in H door MAPP) ”.

Met betrekking tot de behandeling van klager werd vermeld:

“Cliënt krijgt op dit moment individuele gesprekken gericht op stabilisatie van zijn problemen. In deze gesprekken wordt in het cognitief gedragstherapeutische kader gewerkt.”

2.3.

Verweerder heeft naar aanleiding van voormeld verzoek een onderzoek ingesteld naar de medische problematiek met betrekking tot klager. Op 2 september 2010 heeft hij aan de IND het advies in het kader van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 uitgebracht. Verweerder vermeldt in zijn advies, voor zover ten deze van belang, het volgende:

“Ter beantwoording van de vraagstelling heb ik gebruik gemaakt van de door u meegezonden stukken, met name

- Brief I, psycholoog en J, psychiater, beiden werkzaam bij F te B d.d. 5 juli 2010, gericht aan gemachtigde.

Op basis van de verstrekte medische informatie van de behandelaar(s) betreffende de therapie achtte ik het niet noodzakelijk om betrokkene op te roepen voor een spreekuuronderzoek, noch om nader specialistisch onderzoek te laten verrichten.”

Verweerder heeft in zijn advies de door de IND gestelde vragen, voor zover ten deze van belang, als volgt beantwoord:

A. Persoonsgebonden vragen.

1a.

Heeft betrokkene één of meerdere medische klachten?

Ja

1b.

Zo ja, wat is de aard van de klachten?

Betrokkene heeft psychische klachten, die door de behandelaars geduid worden als een Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS) . Een PTSS is een psychische aandoening die ontstaat als gevolg van traumatische gebeurtenissen die betrokkene zelf heeft meegemaakt. Betrokkene heeft de volgende klachten en verschijnselen: nachtmerries, slaapproblemen, angst, somberheid, vermoeidheid, lichamelijke klachten, hoofdpijn, horen van stemmen, snel schrikken en angstig, verminderde eetlust en wanhoop. Daarnaast herbelevingen van de traumatische gebeurtenissen, vermijding en hyperalertheid.

Daarnaast zijn er twijfels over de cognitieve vermogens van betrokkene, met andere woorden, het is niet uitgesloten dat betrokkene zwakbegaafd is.

2a.

Staat betrokkene voor de klachten als onder 1 bedoeld onder medische behandeling of wordt medische behandeling binnenkort gestart?

Ja

2b.

Zo ja, wat is de aard van deze behandeling, door wie wordt deze behandeling gegeven en is de behandeling van tijdelijke of van blijvende aard?

a. Seroquel ®, quetiapine, een middel tegen psychosen

b. Cipramil ®, citalopram, een middel tegen depressies

Therapie:

Betrokkene is sinds 2008 in behandeling bij een GGz instelling. De behandeling bestaat naast medicatie uit: Individuele gesprekken, gericht op stabilisatie van zijn problemen en deelname aan de multidisciplinaire deeltijdbehandeling voor jong volwassenen, gericht op stabilisatie en klachtenvermindering.

2C.

Zo de behandeling van tijdelijke aard is, kunt u op basis van de huidige medische inzichten aangeven wanneer de behandeling zal zijn afgerond?

Daar kan ik geen uitspraken over doen. De behandelaars gegeven geen informatie over de verwachte behandelduur.

3.

Zal, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de onder 2 genoemde behandeling leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn?

Nee, dat is niet waarschijnlijk. Er worden geen crisisinterventies, opnamen in psychiatrische ziekenhuizen, psychotische decompensatie of gedocumenteerde pogingen tot zelfdoding genoemd in de voorliggende informatie.

Indien betrokkene gaat reizen, gebeurt dit in de regel per vliegtuig, trein, auto of boot.

4a.

Kan betrokkene reizen, met bovengenoemde vervoersmiddelen, met of zonder medische reisvoorwaarden? (Kunt u hierbij aangegeven welke medische reisvoorwaarden bij de reis vooraf, tijdens en direct na de reis noodzakelijk zijn?)

Ja, gezien de huidige medische inzichten acht ik betrokkene wel in staat te reizen met gangbare vervoermiddelen als boot, trein, bus, auto en vliegtuig.

Ik heb wel aanwijzingen dat enige medische voorziening voor, tijdens of direct na de reis noodzakelijk is, namelijk:

Voor de reis dient de behandeling gecontinueerd te worden tot aan vertrek.”

2.4.

Bij brief van 5 november 2010 van F aan de gemachtigde van klager hebben de behandelend psycholoog en psychiater van klager het volgende geschreven:

“Wij delen u zorg over de gezondheid van bovengenoemde cliënt. De ernstige toename van de klacht, die nu blijkt plaats te vinden, past tevens binnen het beeld dat wij van cliënt hebben geschetst in de brief van 5 juli. Dit blijkt onder andere uit het feit dat wij zijn in de eerste twee dagen al twee keer door de gevangenis gebeld over advies over de behandeling van cliënt. Wij zijn het tevens niet eens met de conclusie van C dat er op korte termijn geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie. Wij denken dat juist door de intensieve zorg, die bestond uit de combinatie van medicatie, dagbehandeling en individuele gesprekken er een tijd lang voor gezorgd heeft dat cliënt, hoewel zijn klachten toen ook al ernstig waren, niet in een crisis is gekomen. Nu deze behandeling wegvalt, vrezen wij het ergste. Verder is het bekend dat de klachten van mensen met een PTSS in tijden met ernstige stress fors toenemen en dat hierbij vaak sprake is van een psychotische ontregeling. Zeker detentie staat bekend als een zeer grote stressor.

Wij vinden het voor cliënt zijn gezondheid, gezien zijn klachten belangrijk dat hij deze behandeling langdurig kan blijven volgen. Wij vrezen dat het vroegtijdig afbreken van de behandeling of medicatie van cliënt zal leidden tot ernstige decompensatie van cliënte. Deze kunnen leidden tot ernstige crisissen en een fors risico op zelfdoding.

Vervolgens heeft het BMA de gemachtigde van klager toegezegd dat er zo spoedig mogelijk een nieuw advies zal worden uitgebracht over klager. Bij brief van 9 december 2010 heeft het hoofd BMA aan de gemachtigde van klager echter laten weten dat hangende een tuchtprocedure geen nieuw advies in de betreffende zaak zal worden uitgebracht.

2.5.

Het protocol Bureau Medische Advisering van de IND van 1 februari 2007 vermeldt in paragraaf 3 opstellen en uitbrengen van het medisch advies, voor zover ten deze van belang, het volgende:

“Onderzoek - persoonsgebonden deel.

Het onderzoek naar de gezondheidstoestand en de behandeling van betrokkene vindt plaats op basis van de schriftelijke of mondelinge informatie van BIG en/of NIP geregistreerde behandelaars. ...

In die gevallen waarin de medisch adviseur een eigen oordeel noodzakelijk acht, dan wel van mening is de voor de beantwoording van de vraagstelling relevante informatie te kunnen verkrijgen door betrokkene zelf te onderzoeken, kan hij betrokkene doen oproepen op het spreekuur. Persoonlijk onderzoek van betrokkene zal met name plaatsvinden, indien de medische informatie van behandelaars:

- onvolledig;

- niet actueel of

- niet consistent is.

Indien de arts van BMA persoonlijk onderzoek noodzakelijk acht, wordt betrokkene schriftelijk opgeroepen voor het spreekuur van BMA.”

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder over klager aan de IND een onzorgvuldig advies heeft uitgebracht, omdat het advies en de daarin opgenomen conclusie dat op korte termijn geen medische noodsituatie zal ontstaan bij uitblijven van behandeling niet gebaseerd is op persoonlijk onderzoek en verweerder, waar hij van mening is dat klager kan reizen, niet heeft aangegeven welke begeleiding voor/tijdens en na de reis en bovendien welke vorm van overdracht noodzakelijk zal zijn.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover van belang zal daarop hierna worden ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1.

In deze procedure dient beoordeeld te worden of het advies van verweerder voldoet aan de vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid te stellen eisen.

Hiertoe zijn in de tuchtrechtelijke jurisprudentie de onderstaande criteria ontwikkeld:

a. het advies zet op inzichtelijke en consistente wijze uiteen op welke gronden de conclusie van het advies steunt;

b. de in het advies uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het advies;

c. de gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen;

d. de rapportage is (in beginsel) beperkt tot het deskundigheidsgebied van de rapporteur.

Toetsing van de klacht van klager, dat verweerder hem niet persoonlijk heeft onderzocht en niet heeft aangegeven welke reisvoorwaarden noodzakelijk zijn, vindt in het hiervoor aangegeven kader plaats.

5.2.

Verweerder heeft ter terechtzitting desgevraagd medegedeeld dat hij ter beantwoording van de vraagstelling niet alleen gebruik heeft gemaakt van de door hem in zijn advies van 2 september 2010 vermelde brief van de psycholoog I en de psychiater J van F te B van 5 juli 2010, doch ook van het eerder over klager uitgebrachte BMA advies van 30 juli 2009 met de daaraan ten grondslag liggende informatie van de psycholoog K en de psychiater J van 11 juni 2009 van F te B, de brief van de huisarts van AZC L te L M van 20 juli 2009, alsmede van de brief van mevrouw N, maatschappelijk werker F te B aan de huisarts van 10 oktober 2008 en van O van P van 9 juli 2007 met een psychologisch rapport over klager. Dit heeft verweerder echter niet in zijn advies opgenomen.

Het college stelt vast dat de bevindingen van verweerder zoals verwoord in zijn advies aan de IND van 2 september 2010, met name waar het betreft de mogelijkheid van klager tot reizen met gangbare vervoermiddelen, consistent zijn met betrekking tot het BMA advies van 30 juli 2009 en de daaraan ten grondslag gelegde informatie over de gezondheidstoestand van klager verkregen van zijn toenmalige behandelaars

Daaraan doet niet af dat de motivering voor het verzoek aan de IND om ambtshalve te toetsen of artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 van toepassing is, ten grondslag is gelegd dat betrokkene (klager) dusdanige psychische problemen heeft dat er een update moet komen van het BMA advies in 2009. Immers ook de recente brief van de behandelend psycholoog I en psychiater J van F van 5 juli 2010 bevat geen aanwijzingen dat het uitblijven van behandeling op korte termijn tot een medische noodsituatie zal leiden.

Het college is derhalve van oordeel dat verweerder in redelijkheid kon afgaan op de gegevens waarover hij ten tijde van het uitbrengen van zijn advies beschikte. Voor zover verweerder kon nagaan, was de medische informatie van de behandelaars van klager volledig, actueel en consistent zodat er voor hem geen noodzaak bestond een eigen oordeel over de gezondheidstoestand van klager te verkrijgen door klager zelf te onderzoeken.

5.3.

Naar het oordeel van het college kon verweerder geen rekening te houden met de door klagers gemachtigde overgelegde brief van de psycholoog I en de psychiater J van F van 5 november 2010, omdat die brief en de daarin geschetste ernstige toename van de klachten bij klager en de daarin verwoorde vrees dat het vroegtijdig afbreken van de behandeling of medicatie van klager zal leiden tot ernstige decompensatie met een fors risico op zelfdoding dateert van na het uitbrengen van het advies van verweerder van 2 september 2010.

Dat het BMA inmiddels aan de gemachtigde van klager heeft toegezegd een nieuw advies over klager uit te brengen op basis van de nieuwe informatie over klager maakt dit niet anders.

5.4.

Op grond van het vorenstaande is het college van oordeel dat het advies van verweerder voldoet aan de hiervoor onder 5.1 genoemde criteria. Daarbij tekent het college aan dat verweerder er wel beter aan had gedaan in zijn advies te vermelden dat hij ook de beschikking had over het eerdere BMA advies van 30 juli 2009 en de informatie van de behandelaars waarop dat advies was gebaseerd alsmede waarom hij dat advies op onderdelen niet meer relevant achtte.

In die zin voldoet het advies van verweerder niet geheel aan de hiervoor genoemde criteria. Deze omissie is echter naar het oordeel van het college niet van zodanige aard dat verweerder terzake een tuchtrechtelijk relevant verwijt treft.

5.5.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. Verweerder kan geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg worden gemaakt.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde, het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Gezondheidszorg Jurisprudentie ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 25 oktober 2011 door:

mr. R.A. Dozy, voorzitter,

mr. Dr. P.H.M.T. Olde Kalter, A.G. Ketel en M. Bakker, leden-arts,

mr . E.W.M. Meulemans, lid-jurist,

mr. S.S.van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 20 december 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. R.A. Dozy, voorzitter

w.g. S.S. van Gijn, secretaris