ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1599 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/002

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1599
Datum uitspraak: 13-12-2011
Datum publicatie: 13-12-2011
Zaaknummer(s): 2011/002
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 5 januari 2011 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

huisarts,

wonende te D (gemeente E),

werkzaam te F,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. E.P. Haverkate, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift;

-                     de brief van klager, ingekomen op 15 maart 2011, met de bijlagen;

-                     het verweerschrift;

-                     de repliek, met de bijlagen;

-                     de dupliek;

-                     het medisch dossier van de dochter van klager, ingekomen op 1 juli 2011;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van de gemachtigde van verweerster, ingekomen op 12 augustus 2011;

-                     de brief van 1 september 2011 van het College aan de gemachtigde van verweerster;

-                     de brief van 19 september 2011 van het College aan klager, met de bijlagen;

-                     de brief van klager, binnengekomen op 21 september 2011.  

De klacht is ter terechtzitting behandeld. Klager heeft ter terechtzitting zijn verzoek toegelicht om behandeling met gesloten deuren, welk verzoek hij had gedaan bij brief van 21 september 2011. Verweerster heeft ter terechtzitting op het verzoek gereageerd. Na beraadslaging heeft het college het verzoek van klager toegewezen op de grond dat de klacht betrekking heeft op de gezondheidstoestand van de minderjarige dochter van klager, de behandeling van de klacht de persoonlijke levenssfeer van klager en zijn dochter raakt en in dit geval gezien de aard en inhoud van de klacht aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer meer gewicht toekomt dan aan de openbaarheid van de terechtzitting. Daarop heeft de behandeling van de klacht plaatsgevonden met gesloten deuren. Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door mr. Haverkate voornoemd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerster is de huisarts van klagers dochter, geboren op 12 augustus 2004.

2.2 Klager en de moeder van de dochter hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de dochter. Klager en de moeder wonen niet samen. De dochter woont bij de moeder. Klager en de moeder hebben onenigheid over de omgang van klager met zijn dochter.

2.3 Klager heeft verweerster bij brief van 9 december 2009 verzocht om inzage in het medisch dossier van zijn dochter. Verweerster heeft informatie ingewonnen bij de KNMG over de vraag of zij aan het verzoek mocht voldoen en, zo ja, in welke mate.

2.4 Verweerster heeft de dochter van klager tussen 18 en 28 december 2009 verwezen naar de kinderarts.

2.5 Verweerster heeft klager op 31 december 2009 telefonisch informatie verstrekt over de gezondheidstoestand van zijn dochter en hem daarbij onder meer meegedeeld dat zij de dochter had verwezen naar de kinderarts.

2.6. Verweerster heeft klager op 30 november 2010 desgevraagd een kopie verstrekt van het medisch dossier van de dochter van klager. Onderdelen daarvan waren onleesbaar gemaakt.

2.7. Verweerster heeft een verwijsbrief geschreven voor de dochter van klager, waarin verwijzing plaatsvond naar het G te H (G).

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.                  het verzoek van klager van 9 december 2009 niet heeft gehonoreerd en op 31 december 2009 onvolledige informatie aan klager heeft verstrekt;

2.                  te lang heeft gewacht met de verstrekking van het medisch dossier van de dochter; de vertraging heeft het zoeken naar de juiste zorg voor zijn dochter gecompliceerd;

3.                  de dochter van klager meermalen heeft doorverwezen zonder klager hierover te informeren of toestemming te vragen;

4.                  ten onrechte en zonder onderbouwing onderdelen van het uiteindelijk verstrekte dossier over zijn dochter onleesbaar heeft gemaakt;

5.                  klager heeft genoopt kosten van juridische bijstand te maken om verweerster te bewegen te reageren op zijn verzoek om inzage in het medisch dossier van zijn dochter;

6.                  partij lijkt te hebben gekozen in een conflict tussen de ouders en ten koste van het welzijn van de dochter niet objectief en niet professioneel heeft gehandeld.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Verweerster heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat zij na ontvangst van het verzoek van klager van 9 december 2009 geen reactie aan klager heeft doen toekomen, totdat zij op 31 december 2009 telefonisch contact met hem had. Naar het oordeel van het college stond het verweerster vrij informatie in te winnen bij de KNMG alvorens te beslissen of zij aan het verzoek wilde voldoen, maar had het aanbeveling verdiend dat zij klager in de tussentijd een ontvangstbevestiging had gezonden of hem had laten weten dat zij zich wilde beraden over het verzoek. 

5.2 Voor zover partijen van mening verschillen over hetgeen is besproken in het telefonisch contact van 31 december 2009, kan het college de inhoud van hun gesprek niet vaststellen. In zoverre kan de gegrondheid van het klachtonderdeel dat verweerster klager in dit gesprek onvolledig heeft ingelicht, niet komen vast te staan. Duidelijk is wel dat verweerster eind december 2009 niet heeft voldaan aan het verzoek van klager om inzage in het medisch dossier van zijn dochter. Een afdoende verklaring hiervoor ontbreekt. Het standpunt van verweerster dat zij steeds in het belang van de dochter heeft gehandeld en het medisch perspectief voorop heeft gesteld, volstaat daartoe niet, omdat klager samen met de moeder het ouderlijk gezag had over de dochter en verweerster er geen blijk van geeft dat zij haar verplichtingen jegens klager, als een met het gezag belaste ouder van haar patiënte, uit hoofde van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst in haar afwegingen heeft betrokken. Voor zover verweerster niet bekend was met de omstandigheid dat klager en de moeder het gezamenlijk ouderlijk gezag hadden, mocht van haar worden verwacht dat zij hiernaar navraag deed toen de brief van klager van 9 december 2009 haar had bereikt. Zij heeft immers verklaard dat zij klager toen niet kende en dat haar contact over de gezondheidstoestand van de dochter verliep via de moeder. De inhoud van het verzoek van klager van 9 november 2009 gaf onder deze omstandigheden aanleiding zo nodig informatie te vragen over de status van het ouderschap van klager alvorens op het verzoek te beslissen. Op grond van het voorgaande is het eerste klachtonderdeel in zoverre gegrond.

5.3 Klager heeft ook na december 2009 zijn verzoek aan verweerster om inzage in het medisch dossier van zijn dochter gehandhaafd. Klager heeft in dit verband naar voren gebracht dat de moeder in juni 2010 een AMK-melding heeft gedaan over mogelijk misbruik door klager van zijn dochter. Uit het overgelegde medisch dossier met betrekking tot de dochter blijkt dat verweerster hiermee destijds bekend was. Verweerster heeft een kopie van het medisch dossier van de dochter uiteindelijk op 30 november 2009 aan klager verstrekt. Een deel daarvan had zij onleesbaar gemaakt. Zij heeft bij de verstrekking aan klager geen opgave gedaan van de redenen daarvan.

5.4 Nu klager samen met de moeder het ouderlijk gezag had over de dochter en de AMK-melding een aanwijzing was dat klager in verband met de relatie met zijn dochter belang had bij inzage in het medisch dossier van de dochter, heeft verweerster niet gehandeld zoals van haar als huisarts van de dochter mocht worden verwacht, door de kopie van het medisch dossier van de dochter eerst in november 2010 aan klager te verstrekken. Door daarbij geen (afdoende) verklaring te geven aan klager van de redenen van het onleesbaar maken van delen van het dossier, terwijl klager samen met de moeder het ouderlijk gezag had, heeft verweerster evenmin gehandeld zoals van haar mocht verwacht. Het tweede en vierde klachtonderdeel zijn in zoverre gegrond. Of vertraging in het zoeken van klager naar de juiste zorg voor zijn dochter heeft gecompliceerd, staat niet ter beoordeling van het college. In zoverre is het tweede klachtonderdeel ongegrond.

5.4 Verweerster heeft de dochter van klager verwezen naar de kinderarts zonder voorafgaande toestemming van klager. Verweerster had als behandelend huisarts van klagers dochter, een minderjarige jonger dan 16 jaar, hiervoor in beginsel toestemming nodig van beide gezagdragende ouders en dus ook van klager. Verweerster mocht aannemen dat die toestemming van klager aanwezig was wanneer de dochter werd begeleid door de moeder en geen sprake was van een ingrijpende, niet-noodzakelijke of ongebruikelijke behandeling, tenzij er aanwijzingen waren voor het tegendeel. Die aanwijzingen had verweerster naar het oordeel van het college ten tijde van de verwijzing naar de kinderarts. Verweerster was toen immers bekend met de klachten van de dochter en de AMK-melding. Op zichzelf bestond de mogelijkheid dat er een verband was tussen de klachten en die melding. Ook was verweerster bekend met de benodigde adresgegevens van klager door diens verzoek van 9 november 2009. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat verweerster de dochter naar de kinderarts kon verwijzen zonder daarover tenminste eerst ook met klager contact te hebben. Verweerster heeft niet gesteld dat de verwijzing spoedeisend was. Onder deze omstandigheden heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de dochter naar de kinderarts te verwijzen zonder hierover eerst contact te hebben met klager. Daarmee behoeft geen verdere bespreking of verweerster klager in dit geval om toestemming voor de verwijzing naar de kinderarts had behoren te vragen.

5.5 Verweerster heeft betoogd dat zij de verwijsbrief voor het G slechts heeft geschreven voor de ziektekostenverzekering van de dochter en de beslissing tot deze verwijzing niet door haar is genomen. Naar het oordeel van het college volstaat dit niet om aan te nemen dat op verweerster door het schrijven van deze verwijsbrief geen verantwoordelijkheid voor de verwijzing kwam te rusten. Nu de verwijzing verband hield met dezelfde kwestie als de verwijzing naar de kinderarts, had verweerster ook hierover contact dienen te zoeken met klager, dan wel zich ervan dienen te vergewissen dat de moeder of het G met klager contact had gezocht over de verwijzing.

5.6 Het vijfde klachtonderdeel behoeft geen verdere beoordeling. Ook indien juist zou zijn dat klager kosten van rechtsbijstand heeft moeten maken, kan dat niet leiden tot het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.7 Aan het zesde klachtonderdeel heeft klager geen andere feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd dan aan het eerste tot en met vierde klachtonderdeel. Dit gedeelte van de klacht behoeft daarom evenmin verdere beoordeling.

5.8 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg had behoren te betrachten jegens klager als vader van zijn minderjarige dochter die haar patiënte was.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerster.

Aldus gewezen op 18 oktober 2011 door:

mr. G. de Groot, voorzitter,

D.E. de Jong, dr. R.W. Koster en dr. J.W.D. de Waard, leden-arts,

mr. Q.R.M. Falger, lid-jurist,

met mr. T.H.C. Coert, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 13 december 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. G. de Groot, voorzitter

w.g. T.H.C. Coert, secretaris