ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1564 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/219GZP
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1564 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-11-2011 |
Datum publicatie: | 29-11-2011 |
Zaaknummer(s): | 2010/219GZP |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | 10/219GZP: Klager verwijt de gezondheidszorgpsycholoog dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld dat hij een brief heeft afgegeven waarin hij zich negatief over klager uitlaat, welke brief is gebruikt in een gerechtelijke procedure. Klacht gegrond. Waarschuwing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 9 augustus 2010 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
gezondheidszorgpsycholoog,
destijds werkzaam te D,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. A.C.H. Jansen, advocaat te Wijchen.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek met de bijlagen;
- de brief van de (plv.) secretaris van 2 december 2010, gericht aan klager;
- de dupliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Klager was afwezig met bericht van verhindering. Verweerder was aanwezig. Hij werd bijgestaan door mr. Jansen voornoemd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager heeft –volgens hem sedert 1 september 2000- een ernstig conflict met zijn buren over de uitoefening van een erfdienstbaarheid, waarover diverse procedures zijn gevoerd.
2.1 Verweerder is vanaf 2005 werkzaam bij E, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Verweerder is van begin 2009 tot juli 2010 gedetacheerd geweest bij F te D, waar hij als GZ-psycholoog werkte onder supervisie van een ervaren klinisch psycholoog/psychotherapeut.
2.2 Wegens psychische problemen hebben klagers buren zich voor behandeling gewend tot F. Op 7 januari 2009 zag verweerder hen voor het eerst. Tijdens de behandeling heeft verweerder ten behoeve van een oriënterend gesprek tussen klagers buren en een forensisch psycholoog een verklaring geschreven, gedateerd 29 september 2009. Daarin staat onder meer het volgende:
"
Aan wie het aangaat,
Het echtpaar (…) is bij ondergetekende bekend in verband met ernstig psychisch lijden ten gevolge van een langdurige en ernstige belasting door een bijzonder psychopathisch ogende buurman te B.
(…)
De lange duur en de ernst van de belasting lijken geleid te hebben tot een forse traumatisering van het echtpaar en hun kinderen. (…) Ondergetekende inziens is er ten gevolge hiervan vooral ook sprake van een mentale uitputting.
De uitputting en de ervaren gevoelens van machteloosheid lijken in de loop van de tijd te zijn verscherpt ten gevolge van de ontoereikende juridische mogelijkheden die er vooralsnog blijken te zijn om voldoende weerstand te kunnen bieden tegen de extreme belastingen van een zeer psychopathisch ogende buurman.
(…)
C,
GZ psycholoog"
2.3 Na overleg en met instemming van zijn supervisor heeft verweerder de verklaring aan klagers buren verstrekt.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door voornoemde verklaring op te stellen waarin klager wordt beschreven als een "bijzonder psychopathisch ogende buurman" en "een zeer psychopathisch ogende buurman". Volgens klager bevat deze verklaring een waardeoordeel zonder dat verweerder hem persoonlijk heeft onderzocht. Verweerder had moeten weten dat de verklaring door zijn buren gebruikt zou worden om klager schade toe te brengen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft primair aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Subsidiair heeft verweerder de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht omdat geen sprake is van handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg zoals omschreven in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De klacht heeft uitsluitend betrekking op hetgeen verweerder over klager in zijn verklaring heeft geschreven. Door daarin te schrijven dat sprake is van een psychopathisch ogende buurman heeft verweerder zich van een oordeel over de gezondheidstoestand van klager onthouden. Verweerder heeft immers niet geschreven dat klager daadwerkelijk psychopathisch is. Verweerder heeft slechts willen aangeven welke indruk hij van klager had. Deze indruk is gebaseerd op de daarover van de buren en uit de media verkregen informatie. Ook is geen sprake van een rechtstreekse relatie tussen klager en verweerder.
5.2 Het college volgt verweerder niet in zijn verweer. Ter beoordeling staat allereerst of klager klachtgerechtigd is, dat wil zeggen als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 onder a. van de Wet BIG kan worden aangemerkt. Deze vraag dient bevestigend te worden beantwoord. Klager kan zich als rechtstreeks belanghebbende beklagen over het afgeven van een verklaring indien deze nadelige consequenties voor hem kan hebben. Ook het verweer dat het handelen en/of nalaten van verweerder niet valt onder de reikwijdte van artikel 47 lid 1 Wet BIG treft geen doel. Verweerder heeft in de verklaring, inhoudende dat sprake is van een psychopathisch ogende buurman, een oordeel gegeven over de (mogelijke) persoonlijkheid en/of het gedrag van klager. Deze beoordeling is onderworpen aan de tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47 lid 1 sub a en b Wet BIG. Daarbij is van belang dat het in het onderhavige geval weliswaar niet gaat om individuele zorgverlening maar wel om een belang dat geplaatst kan worden in het kader van de individuele gezondheidszorg.
5.3 Bij de (inhoudelijke) beoordeling van de klacht neemt het college het volgende in aanmerking. Vooropgesteld wordt dat de door verweerder afgegeven verklaring kan worden beschouwd als een rapportage, zoals neergelegd in artikel I.1.2.15 van de Beroepscode voor psychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) van 1 april 2007. In deze Beroepscode is de volgende voor deze zaak van belang zijnde bepaling opgenomen:
"III.3.3.16
Bij het uitbrengen van rapportages beperkt de psycholoog zich bij het afgeven van oordelen en adviezen tot die aangaande de cliënt, en geeft hij geen oordelen of adviezen met betrekking tot een ander dan cliënt. Indien het voor het doel van de rapportage noodzakelijk is over een ander dan cliënt gegevens te verstrekken, dan beperkt de psycholoog zich zo mogelijk tot die gegevens die hij uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen. Voor het verstrekken van dergelijke gegevens is gerichte toestemming van betrokkene noodzakelijk. Indien de psycholoog het noodzakelijk acht in een rapportage gegevens over een ander dan de cliënt te vermelden, die hij niet uit eigen waarneming of onderzoek heeft gekregen, dan is hij daarin uiterst terughoudend en geeft steeds de bron en relevantie van de gegevens aan."
5.4 Aan voornoemde vereisten voldoet de onderhavige verklaring van verweerder niet.
De verklaring is, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, op verzoek van de klinisch forensisch psycholoog geschreven en vervolgens met instemming van klagers buren aan deze verstrekt. In de inhoud van deze verklaring had verweerder zich dienen te beperken tot (medische) gegevens over klagers buren en niet over anderen tot wie zij in een (juridische) relatie staan, zoals in dit geval klager. Gesteld noch gebleken is overigens dat de gewraakte woorden in de rapportage voor het doel daarvan nodig was. Verweerder had de over klager verkregen informatie niet zonder medeweten en zonder zijn toestemming mogen verstrekken. Verweerder heeft voorts ter zitting verklaard dat hij wist dat klager en zijn buren verwikkeld waren in juridische procedures. Hij heeft erkend dat het achteraf bezien beter was geweest dat hij de verklaring niet had afgegeven. Door de verklaring aan de buren te verstrekken, heeft verweerder onjuist gehandeld. Door voorts in de aanhef van de brief te schrijven: "Aan wie het aangaat" heeft verweerder bewust het risico aanvaard dat zijn cliënten de verklaring in een gerechtelijke procedure of voor een ander doel zouden gebruiken.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 jegens klager had behoren te betrachten.
De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.
Aldus gewezen op 4 oktober 2011 door:
mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,
dr. C.H.A.J.M. van de Vijfeijken en E.S.J. Roorda-de Man, leden-gezondheidszorgpsycholoog,
mr. P. Tanja, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 29 november 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter
w.g. P. Tanja, secretaris