ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1522 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/203
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1522 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-11-2011 |
Datum publicatie: | 22-11-2011 |
Zaaknummer(s): | 2010/203 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 juli 2010 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
gemachtigde mr. F.M. Oudolf, advocaat te Amsterdam,
tegen
C,
huisarts,
wonende te B,
werkzaam te B,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. L. Bey, advocaat te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlage;
- de repliek;
- de dupliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- het proces-verbaal van het op 31 januari 2011 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek inclusief de daaraan gehechte verwijsbrief.
De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.
Partijen waren aanwezig.
Klager werd bijgestaan door mr. F.M. Oudolf, advocaat te Amsterdam, en verweerder door mr. L.Bey, advocaat te Utrecht. Beide raadslieden hebben een toelichting gegeven aan de hand van pleitnota’s die aan het college zijn overgelegd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster is op 31 januari 2001 door een glazen deur gevallen. Zij liep daarbij letsel op aan haar rechter schouder, waarvoor zij is behandeld op de afdeling Spoedeisende hulp van D in B. Klaagster was op dat moment 12 jaar oud.
2.2 Op 20 maart 2001 heeft klaagster verweerder geconsulteerd in verband met schouderklachten.
2.3 In de zomer van 2005 is klaagster tijdens een verblijf in Turkije gevallen. Daarbij is haar rechter schouder uit de kom geraakt, dit is spontaan hersteld. Klaagster heeft hiervan melding gemaakt aan verweerder.
2.4 Op 20 september 2005 is klaagster door verweerder doorverwezen voor fysiotherapie.
2.5 Op 8 augustus 2006 heeft verweerder bericht ontvangen van de fysiotherapeut dat de klachten, die betrekking hadden op de rechter schouder, waren verdwenen.
2.6 Op 14 november 2006 heeft klaagster verweerder meegedeeld last te hebben van chronische klachten aan de rechter schouder.
2.7 Op 20 maart 2008 heeft klaagster zich tot verweerder gewend wegens nekklachten.
2.8 Op 20 april 2008 heeft verweerder naar aanleiding van de aanhoudende nekklachten in de status ”myogeen” genoteerd.
2.9 Op 20 mei 2008 en op 17 september 2008 heeft klaagster verweerder eveneens geconsulteerd voor nekklachten.
2.10 Op 23 maart 2009 heeft klaagster een consult gehad bij de waarnemer van verweerder. Deze heeft haar verwezen naar D voor het maken van een röntgenfoto. Hierop was zichtbaar dat zich in de rechter schouder van klaagster een stuk glas van ongeveer vier bij vijf centimeter bevond. Dit is op 1 april 2009 operatief verwijderd.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder onvoldoende medische zorg heeft verleend.
Zij stelt dat zij in de jaren 2001-2009 meerdere malen bij verweerder heeft aangegeven dat zij last had van haar rechter schouder, zowel bij door haar zelf aangevraagde consulten als in gevallen waarbij ze haar moeder bij een consult vergezelde. Verweerder heeft hier volgens klaagster niet adequaat op gereageerd. Hij had vanwege de aanhoudende klachten moeten besluiten tot het nemen van aanvullende maatregelen en niet kunnen volstaan met een lichamelijk onderzoek en het voorschrijven van een pijnstillend middel. Een behoorlijke anamnese of differentiaal diagnose is echter niet gesteld. Een verzoek om een röntgenfoto te mogen laten maken is afgewezen. Verweerder heeft ten aanzien van de klachten niet de juiste diagnose gesteld.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Verweerder betwist dat hij de klachten van klaagster heeft miskend. Volgens hem heeft klaagster alleen tijdens de consulten van 20 maart 2001 en 14 november 2006 gemeld dat ze last had van haar rechterschouder. Daarop is door hem lichamelijk onderzoek verricht, dat geen bijzonderheden opleverde. Het conservatief beleid dat als reactie daarop is gevoerd kan daarom niet onvoldoende worden genoemd. In de periode 2001 - 2009 is klaagster regelmatig voor andere klachten bij hem geweest, welke hij steeds klachtgericht heeft behandeld. De schouderklachten zijn daarbij niet naar voren gebracht. De verwijzing naar fysiotherapie in juni 2005 heeft plaatsgevonden naar aanleiding van telefonisch contact, waarbij de schouderklachten evenmin ter sprake zijn geweest. Naar aanleiding van het bericht van de fysiotherapeut dat hij een jaar later ontving mocht hij er van uitgaan dat de klachten verholpen waren. De schouderklachten waarvan hij op dat moment een aantekening heeft gemaakt in zijn huisartsenjournaal waren naar hij aannam een gevolg van de val van klaagster in Turkije. Er was geen aanleiding om de later door klaagster geuite nekklachten in verband te brengen met haar schouder, aldus verweerder.
5.2 Het college stelt vast dat partijen van mening verschillen over de vraag hoe en hoe vaak en met welke intervallen door klaagster melding is gemaakt van haar schouderklachten. Vast staat dat dit in elk geval tweemaal ter sprake is geweest tijdens een consult. Daarnaast is het aannemelijk dat bij de doorverwijzing naar een fysiotherapeut in 2005 is gevraagd om welke reden deze doorverwijzing werd verzocht. Voorts blijkt dat de schouderklachten nadat de fysiotherapeut zijn behandeling had gestaakt niet waren verdwenen. Het had op de weg van verweerder gelegen om daarop andere mogelijke oorzaken te onderzoeken. Verder is het college van mening dat verweerder een mogelijk verband tussen de nekklachten en de eerder geuite schouderklachten had dienen te onderkennen. Het betreft hier zich herhalende klachten van een jonge vrouw uit dezelfde regio, waarvoor geen verklaring werd gevonden. De diagnose nekpijn (myogeen) kan in dit verband als een verlegenheidsdiagnose worden beschouwd.
5.3. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.
De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend. Hierbij merkt het college op dat een waarschuwing een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van de handelwijze naar voren brengt zonder daar het stempel van laakbaarheid op te drukken.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.
Aldus gewezen op 27 september 2011 door:
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
dr. T. Kuipers, J. Edwards van Muijen en J.C van der Molen, leden-arts,
mr. J.S.W. Holtrop, lid-jurist,
mr. J.W. Rouwendal, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 22 november 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. F.G. Bauduin, voorzitter
w.g. J.W. Rouwendal, secretaris