ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1521 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/346

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1521
Datum uitspraak: 22-11-2011
Datum publicatie: 22-11-2011
Zaaknummer(s): 2010/346
Onderwerp: Niet of te laat komen
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 16 november 2010 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

C,

wonende te D, gemeente E,

F,

wonende te D, gemeente E,

k l a g e r s,

tegen

G,

huisarts,

wonende te H, gemeente I,

werkzaam te H, gemeente I,

v e r w e e r d e r,

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- het door J toegezonden zorgdossier van mevrouw K.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Partijen waren aanwezig.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klagers zijn kinderen van wijlen mevrouw K, hierna te noemen de patiënte.

2.2 De patiënte verbleef in oktober 2010 in woonzorgcentrum L te H (hierna: het zorgcentrum). Op 24 oktober 2010 is door het zorgcentrum aan de familie van de patiënte te kennen gegeven dat de gezondheidstoestand van de patiënte zorgwekkend was. Dezelfde dag is door een weekendarts een ruis in de rechterlong en een opgezet strottenhoofd geconstateerd. Deze arts heeft vervolgens antibiotica voorgeschreven. Omdat hij de patiënte niet kende is door hem geen pijnmedicatie voorgeschreven. Hij adviseerde hierover de volgende dag contact op te nemen met de eigen huisarts van de patiënte.

2.3 Daags erna (25 oktober 2010) bleek de eigen huisarts van de patiënte met vakantie. Vervolgens is in de ochtend van 25 oktober 2010 door zowel personeel van het zorgcentrum als door de familie van de patiënte contact gezocht met verweerder, die als plaatsvervanger fungeerde. Verweerder is verzocht de patiënte te bezoeken en pijnmedicatie voor te schrijven. Verweerder heeft meegedeeld dat hij de volgende dag, als hij zijn wekelijkse visite aan het zorgcentrum zou afleggen, langs zou komen. Ook heeft hij fentanylpleisters voorgeschreven in verband met pijnbestrijding. Deze zijn op 25 oktober 2010 ’s avonds door de apotheek bij het zorgcentrum afgeleverd.

2.4 Op 26 oktober 2010 heeft verweerder zijn wekelijkse ronde in het zorgcentrum gemaakt. Hij heeft geen visite afgelegd bij de patiënte ondanks telefonische toezegging.

2.5 Kort na zijn vertrek is vanuit het zorgcentrum contact met verweerder opgenomen, waarbij hem is meegedeeld dat geen visite bij de patiënte was afgelegd. Verweerder heeft de visite niet alsnog afgelegd.

2.6 Spoedig daarna is door het zorgcentrum wederom contact met verweerder opgenomen met de vraag of bij de patiënte slijm kon worden uitgezogen. Verweerder heeft toen meegedeeld daar geen ervaring mee te hebben. Hij is er vervolgens mee akkoord gegaan dat de verpleeghuisarts de patiënte zou bezoeken.

2.7 De verpleeghuisarts is op 26 oktober rond 14.35 bij de patiënte aangekomen. Zij bleek echter enige minuten daarvoor overleden.

2.8 Verweerder is vervolgens op de hoogte gesteld van het overlijden van patiënte. Hij is daarop naar het zorgcentrum gegaan voor de schouw. Vervolgens is verweerder, zonder contact met de klagers of andere familie van de patiënte te hebben gehad, weer naar zijn praktijk gegaan.

3. De klacht en het standpunt van klagers

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. nalatig is geweest wat betreft de aan de patiënte te besteden zorg door:

- te weigeren op maandag 25 oktober 2010 een visite af te leggen;

- eerst na aandringen op maandag 25 oktober 2010 pijnmedicatie heeft voorgeschreven;

- in strijd met zijn toezegging de patiënte niet op dinsdag 26 oktober 2010 heeft bezocht en na hierop attent te zijn gemaakt te weigeren dit alsnog te doen;

2. Tekort is geschoten in de begeleiding van de familie van patiënte.

Dit tekortschieten bestaat in de eerste plaats in de bejegening van de familie gedurende de telefonische contacten en daarnaast in het bij de schouw van de overledene weigeren van contact met de familie.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Verweerder voert aan dat hij maandag 25 oktober 2010 diverse malen is gebeld. In het contact met het zorgcentrum heeft hij de hulpvraag zo ingeschat dat de patiënte pijnmedicatie voorgeschreven diende te krijgen, wat hij heeft gedaan. Tevens heeft hij toegezegd de dag erna een visite af te zullen leggen. Verder optreden achtte hij op dat moment niet opportuun. Dat de door hem voorgeschreven pijnmedicatie pas die avond is bezorgd had hij niet voorzien.

Volgens verweerder is het gebruikelijk dat voor de door hem in het zorgcentrum af te leggen visites een korte notitie wordt geschreven, die op zijn bureau in het zorgcentrum worden gelegd. Hij heeft daags erna geen notitie met betrekking tot de patiënte aangetroffen en heeft haar daarom niet bezocht. Hij erkent dat, toen hij hier na zijn vertrek van het zorgcentrum telefonisch op is geattendeerd, geweigerd heeft dit bezoek alsnog af te leggen.

Verweerder heeft verder verklaard dat hij zich, op het moment dat hem werd verteld dat de patiënte was overleden, niet heeft gerealiseerd dat het om dezelfde persoon ging bij wie eerder die dag het bezoek geen doorgang had gevonden. Hij ontkent te hebben geweigerd om contact met de familie te hebben. Hij trof evenwel bij de schouw niemand aan en is daarom na het verrichten van de daaraan verbonden werkzaamheden teruggekeerd naar zijn praktijk.

5.2 Wat betreft de gebeurtenissen op maandag 25 oktober 2010 oordeelt het college als

volgt. Op deze dag zijn diverse telefonische contacten tussen verweerder en zowel het zorgcentrum als de familie van de patiënte geweest. Verweerder is daarbij in de eerste plaats verzocht om een bezoek aan patiënte. Verweerder stelt dat hem bij nadere exploratie van hulpvraag is gebleken dat het “met name” ging om een verzoek tot pijnstilling. Gelet op hetgeen hierover aan de zijde van de familie is verklaard en het feit dat verweerder ook stelt dat het ging om meerdere telefonische contacten acht het college onaannemelijk dat verweerder deze telefonische verzoeken in die zin heeft mogen opvatten. Verweerder heeft zelf ook verklaard dat hij achteraf inziet dat hij er beter aan had gedaan op de betreffende dag wel een bezoek bij de patiënte af te leggen.

5.3 Op de bewuste maandag is verweerder ook gevraagd om het uitschrijven van een recept voor pijnmedicatie. Hoewel partijen van mening verschillen omtrent de chronologie van de gebeurtenissen moet er naar het oordeel van het college vanuit worden gegaan dat verweerder hier niet onmiddellijk na het eerste verzoek toe is overgegaan. In ieder geval heeft verweerder verklaard dat hij het betreffende recept, omdat het ging om een patiënte uit een andere praktijk, niet zoals gebruikelijk digitaal maar per fax aan de apotheek heeft gezonden. Ook heeft verweerder verklaard dat hij niet op het recept heeft vermeld dat het gevraagde met spoed diende te worden verstrekt. Dit bevreemdt het college, nu immers de weekendarts daags tevoren reeds pijnmedicatie aangewezen achtte, maar de vorm waarin dit zou gebeuren aan de huisarts wenste over te laten. Dat, zoals verweerder heeft verklaard, de verzorgende die hij aan de telefoon had niet aangaf dat er sprake was van spoed, acht het college niet van belang. Het is de eigen verantwoordelijkheid van verweerder om door middel van vragen zich een zo volledig mogelijk beeld van de situatie te vormen, zodat de meest adequate reactie kan worden gegeven. Kennelijk heeft verweerder dit nagelaten. Een aanwijzing daarvoor is ook dat verweerder fentanylpleisters heeft voorgeschreven. Deze vorm van pijnbestrijding is pas na veertien uur effectief werkzaam. Het middel kan derhalve niet als gepaste reactie op de bij de patiënte aanwezige klachten worden beschouwd. Een en ander brengt het college tot het oordeel dat verweerder het verwijt kan worden gemaakt dat hij is tekortgeschoten in zijn verplichting om actief naar informatie te vragen, hetgeen heeft geresulteerd in een vertraagd ter beschikking komen van medicatie, die bovendien niet als aangewezen voor de betreffende situatie kon worden beschouwd.

5.4 Verder staat vast dat verweerder maandag 25 oktober 2010 de toezegging heeft

gedaan dat hij de patiënte de volgende dag zou bezoeken en dat hij deze toezegging niet is nagekomen. Dat er voor het betreffende bezoek door het zorgcentrum geen briefje op het bureau van verweerder is gelegd kan hiervoor niet als excuus dienen. Het is aan verweerder zelf om ervoor zorg te dragen dat door hem gedane toezeggingen ook worden nagekomen en de organisatie van zijn werk daarop in te richten. Dit klemt temeer nu in onderhavig geval op de betreffende maandag niet alleen vanuit het zorgcentrum maar ook door de familie van de patiënte een dringend beroep op verweerder is gedaan om op dezelfde dag al een bezoek af te leggen. Nu verweerder deze verzoeken heeft afgewezen met de belofte de volgende dag een bezoek af te leggen had het niet mogen voorkomen dat het bezoek om een reden als door verweerder opgegeven geen doorgang heeft gevonden. Daar komt dan bovendien nog bij dat verweerder kort na terugkeer uit het zorgcentrum hierop is geattendeerd. Onder de omstandigheden als hiervoor geschetst acht het college het onbegrijpelijk dat verweerder op dat moment niet bereid is geweest zijn verzuim goed te maken. Dit gedrag van verweerder kan niet anders worden beschouwd dan als een ernstige vorm van nalatigheid. De patiënte is de haar toekomende zorg onthouden en voor de familie van de patiënte moet een en ander een zeer schrijnende ervaring zijn geweest.

5.5 In hoeverre verweerder in zijn telefonische contacten met de familie van de

patiënte zich daadwerkelijk in tuchtrechtelijk relevante zin verwijtbaar heeft uitgelaten kan bij gebrek aan vaststaande gegevens over de concrete inhoud van die gesprekken niet worden beoordeeld. Nu verweerder ontkent dat hij, zoals door de familie gesteld, voorafgaand aan de schouw aan het verpleeghuis kenbaar heeft gemaakt de familie niet te willen spreken, kan dat evenmin als vaststaand worden aangenomen. De hierop gerichte klachten worden derhalve verworpen.

5.6 Hierbij merkt het college op dat het wel vaststaat dat verweerder toen hij de

schouw verrichte, niet bij het zorgcentrum naar de familie heeft geïnformeerd. Dit moet, ook indien uitgegaan wordt van de door verweerder afgelegde verklaring dat hij zich op dat moment niet realiseerde dat het hier dezelfde persoon betrof waarover eerder die dag contact was geweest over het niet-afgelegde bezoek, naar het oordeel van het college als onwellevend worden beschouwd. Vanuit zijn professionele attitude had het op de weg van verweerder gelegen om te pogen contact met de familie te leggen. Mede gelet op de voorgeschiedenis van het contact tussen verweerder en de patiënte en haar familie begrijpt het college ook dat de gang van zaken rond de schouw door de familie als uiterst onverkwikkelijk is ervaren.

De conclusie van het voorgaande is dat de eerst klacht in al haar onderdelen gegrond is en de tweede klacht gedeeltelijk gegrond. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens de patiënte en haar familie had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder

Aldus gewezen op 27 september 2011 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

dr. T. Kuipers, J. Edwards van Muijen en J.C van der Molen, leden-arts,

mr. J.S.W. Holtrop, lid-jurist,

mr. J.W. Rouwendal, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 22 november 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. F.G. Bauduin, voorzitter

w.g. J.W. Rouwendal, secretaris