ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1479 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/137
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1479 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-08-2011 |
Datum publicatie: | 23-08-2011 |
Zaaknummer(s): | 2010/137 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 26 april 2010 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
gemachtigde mr. K.F.J. Machielsen, advocaat te Utrecht,
tegen
C,
arts,
wonende te D,
werkzaam te E
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde aanvankelijk mr. E.P. Haverkate, verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht, later mr. C. Velink, advocaat te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift;
- de repliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief met de bijlagen van (de gemachtigde van) klager, binnengekomen op 1 juni 2011;
- de brief met bijlagen van de gemachtigde van verweerster binnengekomen op 14 juni 2011.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.
Klager was afwezig met bericht van verhindering. Hij werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. K.F.J. Machielsen, advocaat te Utrecht.
Verweerster was wel aanwezig en werd bijgestaan door mr. C. Velink, advocaat te Amsterdam. Mr. Velink heeft een toelichting gegeven aan de hand van pleitnotities die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager was zelfstandig ondernemer. Hij had een lijfrenteverzekering gesloten bij F, waarbij het recht op premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid was meeverzekerd. Daarnaast had klager een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij G.
2.2. In 2001 is klager arbeidsongeschikt geraakt. Klager heeft een beroep gedaan op de polissen bij F en G. Van het UWV heeft hij een WAZ-uitkering toegekend gekregen op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. Klager heeft de WAZ-uitkering tot op de dag van vandaag ontvangen.
2.3. Verweerster is werkzaam als zelfstandig medisch adviseur .
2.4. G heeft aanvankelijk aan klager een arbeidsongeschiktheidsuitkering betaald, later is deze uitkering ingetrokken.
2.5. Op 4 september 2004 heeft klager verweerster als medisch adviseur van G gemachtigd om aan de medisch adviseur van F: “op diens verzoek inlichtingen te verstrekken welke deze nodig acht in verband met herbeoordeling mate van arbeidsongeschiktheid dit naar aanleiding van geestelijke en lichamelijke vermoeidheid, rug-, en elleboog- en middenrifproblematiek.” . Op de voorgedrukte machtiging heeft klager met de hand bijgeschreven: “dossierstuk van de heer H mag niet worden gebruikt ter informatie!! z.o.z.” Op de achterzijde van de machtiging heeft klager een toelichting hierop geschreven.
2.6. Eind 2004 heeft F de aanvankelijk toegekende premievrijstelling voor de lijfrenteverzekering per 1 december 2004 ingetrokken, stellende dat klager in staat was passend werk te verrichten.
2.7. In november 2009 heeft klager het medisch dossier opgevraagd en verkregen zoals dat was opgebouwd door de medisch adviseur van F.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1. over hem telefonisch contact heeft gehad met de medisch adviseur van F terwijl klager daarvoor geen toestemming had gegeven;
2. de medische geheimhoudingsplicht heeft geschonden door niet te voorkomen dat de inhoud van het door psychiater H opgestelde keuringsrapport (hierna: het rapport H) bekend werd bij F en haar medisch adviseur terwijl klager daarvoor uitdrukkelijk zijn toestemming had onthouden;
3. de medische geheimhoudingsplicht heeft geschonden door de inhoud van het door longarts I opgestelde keuringsrapport (hierna: het rapport I) aan de medisch adviseur van F te verstrekken zonder daartoe door klager te zijn gemachtigd.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1. Alle klachtonderdelen houden in dat verweerster als medisch adviseur van een verzekeringsmaatschappij het medisch beroepsgeheim heeft geschonden. Aan de orde is dus de vraag of verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan enig ander dan onder artikel 47 lid 1, sub a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) bedoeld handelen of nalaten dat strijdig is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, zoals vermeld in artikel 47 lid 1, sub b, van de Wet BIG.
5.2. Voor de beoordeling van het eerste klachtonderdeel is van belang of de hiervoor onder 2.5 omschreven machtiging alleen betrekking heeft op het schriftelijk verstrekken van inlichtingen aan de medisch adviseur van F, en dus niet op het telefonisch verstrekken daarvan. Gelet op de tekst van de machtiging moet deze vraag naar oordeel van het college ontkennend worden beantwoord. Ook als daarbij wordt betrokken de begeleidende brief van 2 september 2004, waarmee F de door klager te ondertekenen machtiging aan hem toezond en waarin staat dat gewenst is dat haar medisch adviseur inzage krijgt in door G verkregen medische informatie, kan daarin niet een beperking tot het alleen schriftelijk verstrekken van inlichtingen worden gelezen. Dit klachtonderdeel is dus niet gegrond.
Wel wijst klager er terecht op dat het handelen van een arts steeds controleerbaar en toetsbaar moet zijn. Dat betekent dat wanneer een geheimhouder telefonisch medische informatie verstrekt, dan wel verstrekt krijgt, die geheimhouder daarvan nauwkeurige aantekeningen moet maken en bewaren opdat steeds transparant en reproduceerbaar is wanneer welke informatie met wie is uitgewisseld.
5.3. Tegen het tweede klachtonderdeel heeft verweerster opgeworpen dat het haar niet kan worden verweten dat F via de schadebehandelaar van G kennis heeft gekregen van de inhoud van het rapport H. Daarmee miskent verweerster echter dat zij als medisch adviseur van G met de schadebehandelaar van G een zogenoemde functionele eenheid vormde. Verweerster en de schadebehandelaar van G waren immers op gelijkgerichte wijze betrokken bij het doel waarvoor de medische gegevens van klager waren opgevraagd en verkregen, te weten de beoordeling van klagers claim onder de polis. In dit geval hielden verweerster en de schadebehandelaar zelfs een gezamenlijk dossier bij. Volgens de voor verweerster en de schadehandelaar geldende beroepscodes hebben alle leden van de functionele eenheid een geheimhoudingsplicht welke is afgeleid van de geheimhoudingsplicht van de medisch adviseur. Dat toekomstige beroepscodes op dit punt mogelijk anders zullen luiden, is hierbij niet relevant. Verweerster had zo veel als redelijkerwijze van haar als medisch adviseur van G gevergd kon worden, moeten waarborgen dat ook de schadebehandelaar van G zijn afgeleide geheimhoudingsplicht zou nakomen. Verweersters heeft dat nagelaten. Ter terechtzitting heeft zij benadrukt dat zij zich niet verantwoordelijk voelde en voelt voor wat de schadebehandelaar van G doet met door haar verstrekte medische informatie. Dit is tuchtrechtelijk laakbaar. Het tweede klachtonderdeel is dus gegrond.
5.4. Volgens verweerster heeft zij zonder meer mogen menen dat de medische machtiging die klager op 4 september 2004 heeft verstrekt mede betrekking had op het rapport I. Het rapport I is echter gedateerd 4 november 2004. Logischerwijze kan de twee maanden eerder verstrekte machtiging op de inhoud van het rapport I geen betrekking hebben. Verweerster had dan ook moeten nagaan of klager ermee instemde dat de inhoud van het rapport I bekend werd gemaakt aan de medisch adviseur van F. Dit temeer nu verweerster uit de door klager in zijn machtiging van 4 september 2004 gemaakte uitzondering voor het rapport H had kunnen afleiden dat klager niet zonder meer instemde met doorgeleiding van alle informatie uit keuringsrapporten naar F. Dat klager op 4 september 2004 wist dat hij door I gekeurd zou worden, maakt dit niet anders nu hij op dat moment met het resultaat van die keuring niet bekend was. Het derde klachtonderdeel is ook gegrond.
5.5. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 onder b van de Wet BIG jegens klager had behoren te betrachten.
De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.
Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerster en bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact en GAVscoop (Tijdschrift voor Geneeskundig Adviseurs in particuliere Verzekeringszaken) ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus gewezen op 28 juni 2011 door:
mr. T.L. de Vries, voorzitter,
M. Bakker, P.A.M. Beker en dr. W.J.W. Bos, leden-arts,
mr. Q.R.M. Falger, lid-jurist,
mr. P.J. van Vliet, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 23 augustus 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. T.L. de Vries, voorzitter
w.g. P.J. van Vliet, secretaris