ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1474 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/009GZP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1474
Datum uitspraak: 25-10-2011
Datum publicatie: 25-10-2011
Zaaknummer(s): 2011/009GZP
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 januari 2011 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

gezondheidszorgpsycholoog,    

wonende te D,

destijds werkzaam te E,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. F. van der Meij, advocaat te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het verweerschrift;

-                     de repliek met de bijlage;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van verweerder, binnengekomen op 7 juli 2011, met het medisch dossier van klaagster.  

De klacht is ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2011 behandeld, ten overstaan van een samengesteld college (psychotherapeuten en gezondheidszorgpsychologen) op de voet van art. 57 lid 2 Wet BIG.

Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. F. van der Meij, advocaat te Amsterdam.  

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerder is psychotherapeut en gezondheidszorgpsycholoog. In de periode december 1998 tot maart 2003 is klaagster onder behandeling geweest van verweerder.

2.2       Klaagster heeft per brief van 31 december 2004 bij de Inspectie voor de Volksgezondheid te F een klaagschrift ingediend over seksueel misbruik door verweerder.

2.3       Als reactie op deze klacht heeft de Inspectie voor de Volksgezondheid aan klaagster, per brief van 21 maart 2005 onder meer vermeld, voor zover hier van belang:

“Ten aanzien van de feiten is vast komen te staan dat (verweerder) een persoonlijke relatie met u is aangegaan, ook in seksuele zin. Hij heeft daarmee niet gehandeld in overeenstemming met de voor zijn beroepsuitoefening geldende normen en gehandeld in strijd met de zorg die hij als goed hulpverlener behoort te betrachten.

In de afweging of de Inspectie de procedure voor een tuchtklacht zal starten is vooral de vraag van belang geweest of er gevaar bestaat voor de volksgezondheid in het algemeen. Daarvoor zijn onvoldoende aanwijzingen gevonden. Hieruit volgt dat de Inspectie niet de tuchtrechter om een oordeel zal vragen maar van de betrokkene zal eisen dat hij maatregelen neemt om herhaling te voorkomen.”

2.4       Klaagster heeft op 3 april 2006 bij de politie aangifte gedaan van seksueel misbruik gepleegd door verweerder.

2.5       Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank G van 10 april 2008 is verweerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar voor het bewezen verklaarde feit dat hij in de periode 1 januari 2000 tot en met 1 september 2003, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met klaagster die zich als patiënt en/of cliënt aan verweerders hulp en/of zorg had toevertrouwd.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht betreft seksueel misbruik en relationeel grensoverschrijdend gedrag van verweerder, in de periode vanaf augustus 1999 tot de zomer van 2003 voortgezet jegens klaagster.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder beroept zich primair op verjaring en heeft subsidiair de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen wel erkend. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1       Op grond van artikel 65 lid 5 Wet BIG vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift door verjaring in 10 jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. De klacht ziet op een periode vanaf augustus 1999/1 januari 2000 tot maart 2003. De klacht is bij het tuchtcollege binnengekomen op 10 januari 2011. Dit is binnen 10 jaren na maart 2003. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar klacht.

5.2       Uit de brief van de Inspectie voor de Gezondheidszorg van 21 maart 2005 en het strafvonnis van 10 april 2008 blijkt dat sprake is geweest van seksueel misbruik en relationeel grensoverschrijdend gedrag, vergaand en langdurig, gepleegd door verweerder bij klaagster die zich als patiënt aan verweerders hulp en/of zorg had toevertrouwd. Dit handelen van verweerder is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft dit ook allemaal erkend in de stukken en ter zitting.

5.3       Verweerder heeft voorts ter zitting nog aangegeven wat er met hem gebeurd is nadat hij geconfronteerd was met de klacht die via de Inspectie hem ter kennis was gekomen. Verweerder werkte toen bij H en bij I. Bij H is hij toen (na directe schorsing) ontslagen; bij I heeft hij de directie zelf direct van de klacht op de hoogte gebracht. De directie zag geen reden voor ontslag van verweerder. In overleg met de Inspectie heeft verweerder een daderbehandeling ondergaan.

Ten tijde van de behandeling van klaagster realiseerde hij zich al in het voorjaar 2000 dat het “mis” was en dat hij te vriendschappelijk met klaagster omging. Hij had toen zelf ook supervisie, maar heeft dit niet met de supervisor besproken noch op andere wijze kenbaar gemaakt aan collega’s. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij fout zat (“ik was verliefd op haar”) en de therapie met verweerster had moeten stoppen. De opleiding bij I heeft hij afgemaakt; hij moest in plaats van de analyse die hij bij klaagster deed,  een extra volledige analyse doen en is volledig gescreend (in verband met recidiverisico) voor de afronding van zijn opleiding tot psychoanalyticus. Het dienstverband met I is medio 2009 beëindigd.

5.4       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klaagster had behoren te betrachten. De oplegging van de maatregel van een (voorwaardelijke) schorsing is voor een dergelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geïndiceerd. Echter, gelet op het tijdsverloop, het feit dat verweerder een dadertherapie heeft ondergaan en er geen sprake is geweest van recidive en de omstandigheid dat verweerder inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen, zal het college volstaan met een berisping.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege berispt verweerder.

Aldus gewezen op 30 augustus 2011 door:

mr. R.A. Dozy, voorzitter,

dr. C.H.J.A.M. van de Vijfeijken, B. Jedding, leden-gezondheidszorgpsycholoog,

mr. S.S. van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 25 oktober 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. R.A. Dozy, voorzitter

w.g. S.S. van Gijn, secretaris