ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1428 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/221
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1428 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-10-2011 |
Datum publicatie: | 18-10-2011 |
Zaaknummer(s): | 2010/221 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 augustus 2010 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
gemachtigde mr. B. Meijer, advocaat te Amsterdam,
tegen
C,
Chirurg,
wonende te B,
destijds werkzaam te B,
v e r w e e r d e r ,
gemachtigde mr. O. Nunes, advocaat te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure.
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met bijlagen;
- het aanvullend klaagschrift;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de daarna opnieuw toegezonden bijlagen van het verweerschrift;
- de repliek met bijlagen;
- de dupliek met bijlagen;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2011 behandeld, op de voet van artikel 57 lid 1 BIG tegelijk met de parallel lopende (klacht)zaak onder nummer 10/222.
Partijen waren aanwezig. Klaagster werd vergezeld door zijn hiervoor genoemde advocaat. Verweerder werd bijgestaan door zijn hiervoor genoemde advocaat, die ter zitting pleitnotities heeft overgelegd.
2. De feiten.
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1 Klaagster is de dochter van wijlen mevrouw D, geboren op 2 december 1932 (verder te noemen: patiënte). Verweerder was ten tijde van de onderhavige gebeurtenissen als chirurg werkzaam in het E te B. Patiënte is aldaar opgenomen geweest vanaf zondag 6 juni 2010 tot aan haar overplaatsing naar het F op maandag 14 juni 2010.
2.2 Patiënte is op zondag 6 juni 2010 opgenomen in het E in verband met klachten over buikpijn. Bij een eerste CT-scan werd een mogelijke beginnende passagestoornis van de dunne darm (ileus) geconstateerd. Patiënte werd ter observatie opgenomen. De dag erna – verweerder was die dag niet in het ziekenhuis – namen de klachten (braken, toenemende buikpijn en opgezette buik) toe en werd het eerdere vermoeden van een ileus door nader onderzoek bevestigd. Aanvankelijk werd besloten tot een conservatief beleid. ’s Middags werd een maagsonde aangebracht.
2.3 Op dinsdag 8 juni 2010 is, omdat de klachten eerder toe- dan afnamen, patiënte door verweerder en zijn collega G opnieuw beoordeeld en werd besloten tot een operatie, welke nog dezelfde dag door verweerder is uitgevoerd. Tijdens de operatie, waarbij op verzoek van verweerder ook G ter medebeoordeling korte tijd aanwezig was, werd een verkleefd darmpakket geconstateerd. Bij het vrij maken hiervan is een oppervlakkig darmletsel ontstaan, dat is overhecht. Na de operatie is ervoor gekozen de huidwond niet geheel te sluiten. Verweerder heeft voorafgaand aan en na afloop van de operatie telefonisch contact gehad met klaagster. Patiënte is na de operatie overgeplaatst naar de afdeling Intensive Care (IC). Woensdag 9 juni is patiënte teruggeplaatst naar de verpleegafdeling chirurgie. Op die afdeling is zij op donderdag 10 juni 2010 in het kader van de zaalvisite door verweerder onderzocht, waarbij onder meer bloedonderzoek en radiologisch onderzoek is verricht.
2.4 Na donderdag 10 juni 2010 heeft verweerder geen bemoeienis meer gehad met de behandeling van patiënte.
2.5 De patiënte is zondag 13 juni 2010 geopereerd wegens darmlekkage. Maandag 14 juni 2010 is patiënte op verzoek van klaagster overgeplaatst naar het F, alwaar zij op maandag 21 juni 2010 is overleden.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven het volgende in:
1 Er is verzuimd tijdig de diagnose strengileus te stellen. Hierdoor heeft pas op 8 juni 2010 een operatie plaatsgevonden. Dit uitstel is de basis geweest voor de later ontstane klachten.
2.Na de operatie is er geen adequate zorg aan patiënte verleend.
Ondanks waarschuwingen en klachten van patiënte en haar familie dat het niet goed ging heeft verweerder (en met hem diens collega G) nagelaten (tijdig) aanvullende maatregelen te treffen. Hierdoor is de mogelijkheid de later geconstateerde lekkage eerder te ontdekken verloren gegaan en is patiënte een overlevingskans onthouden.
3.Verweerder heeft klaagster onvoldoende informatie verstrekt over de risico’s van de operatie. Er is slechts telefonisch contact geweest tussen klaagster en verweerder.
4. Het standpunt van verweerder.
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college.
5.1 Voor beantwoording van de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij heeft te betrachten ten opzichte van patiënte en diens naaste betrekkingen (art. 47 lid 1 sub a Wet BIG) – en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld – stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak (vgl. CTG 9 januari 2007, Stcrt. 2007, nr. 9) gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van de arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard. Tevens geldt dat het bij het tuchtrecht in beginsel gaat om persoonlijke verwijtbaarheid van de arts.
5.2 Naar het oordeel van het college kan op basis van de vaststaande feiten worden geoordeeld dat het handelen van verweerder bij de opname van de patiënte heeft voldaan aan het hiervoor genoemde criterium. Aan de hand van het op zondag 6 juni 2010 uitgevoerde onderzoek konden ernstige potentiële oorzaken voor de aanwezige klachten van patiënte worden uitgesloten. Bekend is dat een aanvullende maatregel als het aanbrengen van een maagslang kan leiden tot complicaties. De keus om in eerste instantie geen maagslang te plaatsen en (slechts) over te gaan tot opname ter observatie is te billijken en kan daarom niet als onjuist worden beoordeeld. Er is evenmin reden om verweerder te verwijten dat hij niet eerder tot de juiste diagnose is gekomen.
Uit het verhandelde ter zitting en de in het overgelegde dossier opgenomen gegevens kan verder worden afgeleid dat in de eerste dagen na de opname de ontwikkeling van de patiënte voldoende in het oog is gehouden. Verweerder was maandag 7 juni 2010 overigens niet in het ziekenhuis aanwezig. Verweerder is voor het handelen en/of nalaten van de andere bij de verzorging van patiënt betrokken artsen op die dag tuchtrechtelijk niet aanspreekbaar. De keus om, nadat de diagnose strengileus op maandag met meer zekerheid kon worden gesteld, in eerste instantie over te gaan tot conservatief behandelen is overeenkomstig de geldende normen voor behandeling van een dergelijk ziektebeeld. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
5.3 Verweerder heeft vervolgens geconstateerd dat deze behandelwijze voor patiënte geen verbetering opleverde en heeft op dinsdag 8 juni 2010, nadat patiënte mede door zijn collega was beoordeeld, besloten tot het uitvoeren van een operatie. Niet gebleken is dat deze operatie, waarbij G eveneens korte tijd aanwezig was, niet naar behoren is uitgevoerd. Dat tijdens de operatie een letsel is ontstaan aan de dunne darm, is een risico dat inherent is aan operaties zoals deze en is geen aanwijzing voor een onoordeelkundige behandeling. Verweerder heeft het letsel tijdig geconstateerd en naar behoren behandeld.
5.4 De zorg voor patiënte is na de operatie overgedragen aan de dienstdoende artsen en verplegend personeel. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder in de overdracht van de zorg nalatig is geweest. Uit de verslaglegging over de dagen na de operatie blijk dat de status van patiënte voldoende is bijgehouden.
Het is een bekend gegeven dat na een operatie als door patiënte ondergaan het enige tijd duurt voordat de darmen weer hun normale werking hervatten. Dat patiënte zich op woensdag en donderdag minder prettig voelde en een opgezette buik had heeft verweerder daarom, mede gezien de door hem geconstateerde ontwikkeling van de bloedwaarden en ontstekingswaarden, niet als indicatie voor nader ingrijpen op behoeven te vatten.
Samenvattend is het college van oordeel dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond is.
5.5 Ten aanzien van het verwijt van klaagster dat verweerder onvoldoende informatie heeft verstrekt over de risico’s van de operatie oordeelt het college als volgt. Verweerder heeft zowel voor als na de operatie telefonisch contact met klaagster gehad. Dat verweerder daarbij informatie heeft achtergehouden of anderszins onvoldoende aandacht heeft geschonken aan de – overigens begrijpelijke – wens van klaagster om nadere informatie te verkrijgen is niet gebleken. Derhalve acht het college ook dit klachtonderdeel ongegrond.
5.6 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing.
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af
Aldus gewezen op 23 augustus 2011 door:
mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,
J. van Asma, dr. J.D. Banga, dr. B. van Ramshorst, leden-arts,
mr. C.E. Polak, lid-jurist,
mr. J.W. Rouwendal, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 18 oktober 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter
w.g. J.W. Rouwendal, secretaris