ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1391 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/365

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1391
Datum uitspraak: 06-09-2011
Datum publicatie: 06-09-2011
Zaaknummer(s): 2010/365
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 26 november 2010. binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde: mr.T.J.J. van Dijk, advocaat te Zoetermeer,

tegen

C,

huisarts,

wonende en werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlage;

-                     het aanvullende klaagschrift;

-                     het verweerschrift;

-                     de repliek met de bijlagen;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van (de gemachtigde van) klager, binnengekomen op 20 april 2011. 

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan mr. Brouwer voornoemd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Op 24 april 2010 rond 00.30 uur heeft klager zich via de Spoedeisende Hulp van het D te B met keelklachten gemeld op de HAP E (hierna: de huisartsenpost). Door de dienstdoende waarnemend huisarts werd een virale keelontsteking vastgesteld.

2.2 Diezelfde dag om 8.30 uur heeft verweerder, die eveneens als waarnemend huisarts aan de huisartsenpost verbonden is, een spoedvisite bij klager afgelegd.

In het waarneembericht is genoteerd:

“ (…)

(S) (RUI) Erg benauwd, pijn op de borst, gevoel dat hij dood gaat.

Gisteren op EZH geweest, keelinf. Dreigt aan de telefoon weg

te

vallen.

(O) (ARE) heftig hyperventilerende man-pols regulair-kleur

Gb-tintelende extr.-werd rutiger en begon te huilen

€ (ARE) hyperventilatie

(P) (ARE) oxazepam 10 mg

(…)”

2.3 Rond 20.00 uur die dag heeft klager zich wederom gemeld op de Spoedeisende Hulp met pijn op de borst en koorts.

Bij anamnese heeft klager onder meer verklaard dat hij sinds de vorige nacht continue drukkende pijn op de thorax had gehad en dat na de inname van diazepam de pijn op de borst tijdelijk minder was geworden. Voorst heeft hij verteld dat hij tot 5 dagen terug joints had gerookt (1 gram per dag) en dat hij daarmee acuut gestopt was.

Na aanvullend onderzoek is de diagnose lateraal myocard infarct gesteld.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder ondeugdelijk onderzoek heeft gedaan en de diagnose myocard infarct heeft gemist.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Verweerder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat hij de heftige hyperventilatie en de paniek die klager liet blijken tijdens het telefoongesprek met de praktijkassistente opvallend had gevonden. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de praktijkassistente ontkennend had geantwoord op zijn vraag of de klachten pasten bij een hartinfarct. Volgens haar leken deze op hyperventilatie, aldus verweerder. Uit de aantekeningen van deze praktijkassistente komt echter een ander beeld naar voren. Zij heeft zoals vermeld onder 2.2 (onder(S) (RUI) ) onder meer geschreven dat er sprake was van pijn op de borst en doodsangst, symptomen die bij uitstek passen bij de verdenking op een hartinfarct. Ook heeft zij tot een spoedvisite geconcludeerd.

5.2 Over het consult heeft verweerder voorts verklaard dat hij eenmaal aangekomen bij klager thuis een ineengedoken , angstige, geagiteerde hyperventilerende man had aangetroffen.

5.3 Uit het bovenstaande leidt het college af dat vanaf het begin door verweerder is gedacht aan hyperventilatie en dat aan deze diagnose is vastgehouden zonder verder onderzoek te doen naar een mogelijk onderliggend lijden dat de hyperventilatie kon verklaren. Dit wordt bevestigd door de verklaring die verweerder ter zitting over zijn beleid heeft gedaan inhoudende dat zijn inzet primair gericht was op het couperen van de angst en dat zijn onderzoek heeft bestaan uit het opnemen van de pols en het aanbieden van een oxazepam 10 mg. Toen hij na tien minuten werd gebeld voor een volgende visite heeft hij klager achtergelaten met een recept voor oxazepam, aldus verweerder.  

5.4 Vast staat dat klager tweemaal in korte tijd om een consult heeft gevraagd. Vast staat eveneens dat de assistente in verband met het tweede consult alarmerende symptomen had genoteerd waarvan verweerder kennis had kunnen en moeten nemen. Deze twee gegevens hadden voor verweerder aanleiding moeten zijn om een differentiaal diagnose op te stellen waarbij de verdenking hartinfarct niet had mogen ontbreken. Daarnaast had hij klager nader moeten onderzoeken op aandoeningen die een verklaring konden geven voor de door hem geconstateerde hyperventilatie. Naar hedendaagse medische inzichten is een enkele vaststelling van hyperventilatie als zelfstandige diagnose onvoldoende. Daarnaast geldt dat verweerder, hoewel hij dit niet in zijn waarneembericht heeft genoteerd, maar wel ter zitting heeft erkend, op de hoogte was van het recentelijk abrupt stoppen door klager met het gebruik van softdrugs. Dit gegeven had hij eveneens als mogelijke verklaring voor de hyperventilatie in zijn overwegingen mee moeten nemen. Door geen differentiaal diagnose op te stellen en geen nader onderzoek te doen is verweerder tot een gesimplificeerde diagnose en behandeling gekomen en dat is hem tuchtrechtelijk aan te rekenen.    

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.

Aldus gewezen op 12 juli 2011 door:

mr .J.S.W. Holtrop, voorzitter,

R. Vogelenzang en L.M. Gualthérie van Weezel, leden-arts,

mr. T.H.C. Coert, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 6 september 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. T.H.C. Coert, secretaris