ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1249 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/151
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1249 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-07-2011 |
Datum publicatie: | 26-07-2011 |
Zaaknummer(s): | 2010/151 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 mei 2010 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
gemachtigde mr. L. Kuipers, advocaat te Den Haag
tegen
C,
huisarts,
wonende en werkzaam te B,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. C.W.M. Verberne, advocaat te Eindhoven.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met bijlagen;
- het verweerschrift;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief van de gemachtigde van klaagster, binnengekomen op 16 mei 2011;
- de brief van de gemachtigde van klaagster, binnengekomen op 30 mei 2011.
De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Partijen waren aanwezig.
Klaagster werd bijgestaan door mr. L. Kuipers, advocaat te Den Haag, en verweerder door mr. C.W.M. Verberne, advocaat te Eindhoven. Beide advocaten hebben een toelichting gegeven aan de hand van pleitnota’s die aan het college zijn overgelegd. Klaagsters dochter mevrouw D was aanwezig als informant. Zij heeft ter zitting een bandopname laten horen van een gesprek op 7 januari 2010 met haar vader en de uitgeschreven tekst daarvan overgelegd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1
De echtgenoot van klaagster, geboren op februari 1935, (hierna: patiënt) was sedert twintig jaar patiënt bij verweerder. In januari 2009 is hij ernstig ziek geworden. Bij hem is de diagnose longkanker gesteld.
2.2
Verweerder oefende zijn praktijk uit in een gehuurd pand. De eigendom van dat pand is in 2005 overgegaan naar klaagsters echtgenoot. Verweerder was sedertdien niet alleen de huisarts, maar ook de huurder van klaagsters echtgenoot, verder te noemen patiënt. In februari 2007 is een nieuwe huurovereenkomst tussen patiënt en onder meer verweerder gesloten voor de duur van vijf jaar, tot en met 31 maart 2012. Kort na het aangaan van deze huurovereenkomst is verweerder begonnen met de bouw van een gezondheidscentrum op een ander adres. Verweerder is in de zomer van 2009, vóór het einde van de huurovereenkomst, met zijn praktijk naar het nieuwe centrum verhuisd. Hij heeft in 2009 de beherend makelaar van het huurpand ingeschakeld om met patiënt te overleggen over de mogelijkheid om de huurovereenkomst eerder te beëindigen dan wel het gehuurde onder te verhuren.
2.3
Op 24 april 2009 heeft verweerder een visite gebracht aan patiënt op diens huisadres. In aanwezigheid van klaagster is toen in het kader van de behandelrelatie gesproken over de ziekte, de specialistische behandeling en de gezondheidstoestand van patiënt.
2.4
Op 3 juli 2009 heeft verweerder een bezoek gebracht aan patiënt op diens boerderij. Verweerder heeft toen in het kader van de huurrelatie gesproken over de afwikkeling van de huurovereenkomst en gevraagd of patiënt/verhuurder nog zelf zijn zaken behartigde, hetgeen patiënt heeft bevestigd. Patiënt onderging in die periode bestralingen en een chemokuur. Op 14 juli 2009 heeft verweerder patiënt nogmaals op de boerderij bezocht om te spreken over de huur. Omdat de onderhandelingen niet vlotten en verweerder vreesde dat een conflictsituatie kon ontstaan, heeft verweerder patiënt toen geadviseerd naar een andere huisarts over te stappen.
2.5
Op 31 juli 2009 heeft verweerder van patiënt het verzoek ontvangen om zijn dossier over te dragen aan een andere huisarts. Op 11 februari 2010 is de patiënt overleden.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. onzorgvuldig heeft gehandeld door niet de belangen van zijn patiënt, klaagsters echtgenoot, maar zijn eigen zakelijke belangen te behartigen;
2. misbruik heeft gemaakt van zijn wetenschap als huisarts omtrent het verloop van de ziekte van klaagsters echtgenoot.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1
Vanwege de onderlinge samenhang behandelt het college de beide klachtonderdelen tezamen. Het college stelt vast dat partijen niet van mening verschillen over de aard en inhoud van het eerste gesprek, het huisbezoek op 24 april 2009, dat in het kader van de zorgverlening plaatsvond. De klacht spitst zich toe op de andere twee gesprekken, die beide plaatsvonden op de boerderij van patiënt waar hij meestal alleen verbleef. Van deze twee gesprekken, op 3 en 14 juli 2009, staat vast dat het zakelijke gesprekken waren die verweerder niet als huisarts, maar als huurder heeft gevoerd met patiënt als verhuurder. Verweerder is beide keren onaangekondigd naar de boerderij van patiënt gegaan.
5.2
Het college stelt voorop dat het verweerder op zichzelf vrij staat zijn zakelijke belangen te behartigen, ook als daarbij een patiënt is betrokken. Zolang die belangenbehartiging niet wringt met de zorg van een goed hulpverlener, handelt een arts daarmee in beginsel niet in strijd met wat tuchtrechtelijk van hem mag worden verwacht. Naar het oordeel van het college heeft verweerder in dit geval evenwel onjuist gehandeld toen duidelijk werd dat verweerder voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst wenste en patiënt ernstig ziek was. Hij heeft na het huisbezoek van 24 april 2009 geen contact meer gehad met patiënt, totdat hij op 3 juli 2009 bij patiënt langsging met de bedoeling een zakelijk gesprek met patiënt te voeren. Uit de schriftelijke stukken en ter terechtzitting is komen vast te staan dat verweerder voor dat zakelijke bezoek en het daarop gevolgde bezoek geen belet bij patiënt had gevraagd en dat hij toen ook niet aanstonds duidelijkheid heeft gegeven over de rol waarin hij de patiënt bezocht. Patiënt werd in die periode behandeld met bestraling en een chemokuur en verweerder was daarvan op de hoogte. Het college overweegt dat verweerder, die onaangekondigd langskwam, er niet van had mogen uitgaan dat patiënt in redelijkheid kon begrijpen dat verweerder hem onder deze omstandigheden niet als huisarts bezocht maar ter behartiging van zijn zakelijke belangen. Verweerder had, als hij in die periode al koos voor zakelijke gesprekken als huurder, zich tevoren van de instemming van patiënt met zo’n gesprek had behoren te vergewissen. Het college volgt klaagster niet in haar stelling dat verweerder daarmee tevens misbruik heeft gemaakt van zijn wetenschap als huisarts omtrent het verloop van de ziekte van patiënt, omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om dergelijk misbruik aan te nemen. Het enkele feit dat verweerder patiënt bezocht op de boerderij buiten aanwezigheid van klaagster, is daarvoor onvoldoende. Wel is het college van oordeel dat verweerder zich onvoldoende bewust is geweest van zijn verantwoordelijkheid als huisarts van patiënt. Het college komt tot het oordeel dat verweerder door zijn handelwijze en het gebrek aan inzicht in de situatie en zijn rol daarin, zijn positie als huisarts en huurder van patiënt ontoelaatbaar heeft vermengd en het vertrouwen heeft geschaad dat patiënt, die ernstig ziek was, in zijn huisarts moest kunnen stellen.
5.3
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens zijn patiënt en klaagsters echtgenoot had behoren te betrachten.
De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege berispt verweerder.
Aldus gewezen op 31 mei 2011 door:
mr. G. de Groot, voorzitter,
dr. J.P. Lips, prof. dr. P. Speelman en J.C. van der Molen, leden-arts,
mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,
mr. B.P.W. Busch als secretaris.
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 26 juli 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. G. de Groot , voorzitter
w.g. B.P.W. Busch , secretaris