ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1188 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/272GZP
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1188 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-06-2011 |
Datum publicatie: | 28-06-2011 |
Zaaknummer(s): | 2010/272GZP |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | De klacht hield zakelijk weergegeven onder andere in dat verweerder, die werkzaam is als onder meer gezondheidszorgpsycholoog, pijnspecialist en cranio-maxillo-faciaal arts, klaagster ten onrechte een psychisch/psychiatrisch stempel heeft opgeplakt, haar heeft beticht van automutilatie en een valse aangifte heeft ingediend. De klacht had voorts betrekking op de wijze van declareren door de arts. Het college heeft inschrijving van de arts/gezondheidspsycholoog in het BIG-register in beide hoedanigheden voorwaardelijk geschorst voor de duur van zes maanden en met een proeftijd van twee jaar. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 oktober 2010 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r ,
gemachtigde mr. J.J. van der Molen, advocaat te Groningen,
tegen
C,
arts en gezondheidszorgpsycholoog,
wonende te D, gemeente E,
werkzaam te D,
v e r w e e r d e r ,
gemachtigde mr. E.P. van Haverkate, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek met de bijlagen;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief van (de gemachtigde van) verweerder van 14 april 2011, met bijlagen;
- het faxbericht van 3 april 2011 van (de gemachtigde van) klaagster;
- het faxbericht van 21 april 2011, met bijlagen, van (de gemachtigde van) klaagster.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Gezien de beide BIG-registraties van verweerder heeft een samengestelde zitting op de voet van art. 57 lid 2 Wet BIG plaatsgevonden. Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door mr. Van der Molen, voornoemd en verweerder door mr. E.P. Haverkate voornoemd. Beiden hebben pleitnotities overgelegd. Ter zitting zijn door verweerder ook nog enige mailberichten aan het college overgelegd; klaagster en haar gemachtigde hebben een kopie van die mailberichten ontvangen.
Het verzoek van klaagster om behandeling achter gesloten deuren is door het college gemotiveerd verworpen.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 In het verleden heeft klaagster een cosmetische operatie ondergaan bij F. Zij was daarover niet tevreden en zij heeft daarna in een privékliniek (G) te België wederom een cosmetische operatie ondergaan, die (op 13 januari 2009) uitgevoerd is door H. Ook hierover was klaagster niet tevreden en zij is toen nog onderzocht door een collega van H, I. Via een andere arts is klaagster in contact gekomen met verweerder.
2.2 Verweerder is werkzaam als GZ-psycholoog en tandheelkundige en voorts als cranio-maxillo-faciaal arts en pijnspecialist. Hij houdt zich als pijnspecialist bezig met onderzoek en behandeling van “uitbehandelde klachten” en psychosomatiek binnen het hoofd/halsgebied.
2.3 Uit het overgelegde medisch dossier (prod. 1 bij dupliek) blijken er verscheidene, uitvoerige gesprekken/consulten te hebben plaatsgevonden in januari, februari, maart 2010. Hiervoor (althans voor zes consulten in februari-maart 2010) heeft verweerder een nota opgesteld, onder de bijzondere tandheelkundecode U 10 CMD tegen een tarief van € 140,- per uur. In totaal gaat het om een bedrag van € 2.590,-. De verzekeraar van klaagster (T) heeft deze nota niet voldaan.
2.4 Op 28 april 2010 is klaagster wederom aan haar gezicht geopereerd door dr. H. Voorafgaand aan die operatie is op dezelfde dag een, door verweerder opgesteld, convenant ondertekend door klaagster en haar man, H en verweerder. Voor het opstellen van het convenant en overleg heeft verweerder een nota d.d. 3 mei 2010 ad € 560,- aan klaagster gestuurd.
2.5 Op 2 juni 2010 heeft verweerder een ontslagbrief betreffende klaagster gestuurd aan de huisarts van klaagster. Een afschrift van deze brief is gestuurd aan andere artsen.
2.6 Bij e-mailbericht van 21 juni 2010 van verweerder aan klaagster, heeft verweerder aangegeven dat is besloten aangifte tegen haar en haar man te doen vanwege belaging, smaad, laster, chantage en het voorbereiden van afpersing. Volgens verweerder is er ook sprake van automutilatie en/of het moedwillig aanbrengen van letselschade. Een afschrift van dit e-mailbericht is gestuurd aan diverse andere personen, waaronder de artsen die bij de behandeling van klaagster waren betrokken.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
Klaagster heeft in haar klaagschrift negen klachtonderdelen geformuleerd, die als volgt kunnen worden samengevat.
1. Afdwingen van ondertekening van het onder 2.4 genoemde convenant door misbruik van omstandigheden;
2. Verstrekken van onjuiste medische informatie over klaagster aan verschillende behandelend artsen, waardoor medische zorg aan haar praktisch onmogelijk werd. In het bijzonder gaat het om het in de psychiatrische hoek zetten van klaagster en in verband daarmee klachten over bejegening;
Bij repliek heeft zij het klachtonderdeel onder 2. nader geadstrueerd door overlegging van een, voor haar tot dan toe onbekend gebleven, brief van 2 juni 2010 (zie 2.5). Zij voegt als klachtonderdeel toe dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden;
3. Invorderen van onjuiste nota’s (door tussenkomst van een incassobureau).
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft op de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Over klachtonderdeel 1 oordeelt het college als volgt.
De inhoud van het convenant luidt, samengevat, als volgt (prod. 2 bij klaagschrift).
(...) Op 13 januari 2009 heeft H een cosmetisch/esthetische tweezijdige Macs-lift en tweezijdig een temporale wenkbrauwlift uitgevoerd (…).
Er zijn hierbij geen laakbare of onacceptabele fouten gemaakt door H. Ook niet bij de na-controles door I.
Uitwendig is sprake van een geslaagde symmetrische cosmetische operatie (…).
A ervaart, ondanks de geslaagde operatie, dat rechtzijdig ter hoogte van de Macs-lift haar huid ernstig los ligt van haar onderliggende weefsel. (…)
Ook de huid van de wenkbrauw lift links bij patiënte ligt volgens patiënte los. (…)
De cosmetisch/esthetische operatieve ingreep direct onder haar linker oog verricht door Plastisch Chirurg collega F is volgens patiënt niet goed verlopen.
H heeft binnen de grenzen van de Plastisch Chirurgie getracht dit operatie resultaat te verbeteren. Dit is volgens patiënte gelukt maar het resultaat blijft volgens patiënte onbevredigend. Zij wenst dit opnieuw. (…)
De explorerende operatie heeft tot doel niet objectiveerbare medisch klachten in het aangezicht te verhelpen. (…)
Patiënte lijdt ernstig onder de klachten die na de esthetische facelift links en rechts (Maclifts) en wenkbrauw lifts links en rechts zijn ontstaan.
Door H zal kosteloos een explorerende operatie worden uitgevoerd (…).
Na de eenmalige operatie en de eenmalige controle door H eindigen definitief alle contacten tussen H, I en de bezoeken aan G.
C is hoofdbehandelaar en neemt vanaf de eenmalige controle door H de diagnostiek en behandeling over.
C zal patiënte opereren samen met dokter H te J.
Patiënte is al jaren bekend met een voor haar veel te ruime huid in haar lichaambeleving. (…)
A (…) zien af van alle juridische middelen tegen G te J.
A (…) zien af van alle media activiteiten die G ernstig zouden kunnen schaden.
Verweerder heeft aangevoerd dat hij zich heeft ingespannen als intermediair om een explorerende operatie door H kosteloos (voor klaagster) mogelijk te maken. Hiervoor heeft hij het convenant opgesteld. Volgens klaagster moest zij het convenant voor de operatie ondertekenen, want anders zou de operatie niet doorgaan. Haar stelling wordt ondersteund door het e-mailbericht van 23 april 2010 van H en I (prod. 3 bij klaagschrift).
5.2 Naar het oordeel van het college is verweerder met zijn bemiddeling en het opstellen van het convenant buiten zijn (medische) kennis en kunde gegaan. Het ligt als hulpverlener niet op zijn weg om een dergelijk stuk, met een – soms vergaande – juridische inhoud, op te stellen om een hernieuwde, kosteloze operatie van klaagster door H mogelijk te maken. Het is het college ook niet duidelijk geworden met welke reden verweerder dit stuk heeft opgemaakt en ook nog mede heeft ondertekend. Indien en voorzover klaagster en de artsen te J hun juridische positie hadden willen laten vastleggen (als vaststellingsovereenkomst dat door H en I geen fouten zijn gemaakt en dat wordt afgezien van verdere juridische stappen), dan had daarvoor een juridisch geschoold hulpverlener in de arm kunnen en moeten worden genomen. Ter zitting is door verweerder aangevoerd (zie ook de pleitnota) dat hij géén behandelaar was en is van klaagster en ook geen enkele behandeling heeft ingezet. In dat licht bezien wekt het bevreemding en verwarring dat verweerder zich in het convenant als hoofdbehandelaar kwalificeert. Indien en voorzover verweerder slechts als intermediair/bemiddelaar heeft willen optreden, dan wekt het bevreemding en verwarring dat hij tevens het convenant heeft mede-ondertekend. Dat verweerder uit goede bedoelingen heeft gehandeld, zoals hij zelf aanvoert, moge zo zijn doch van een professioneel hulpverlener mag daarnaast en in de eerste plaats worden verwacht dat deze zich professioneel blijft opstellen en binnen de grenzen van zijn kennen en kunnen handelt als een redelijk handelend beroepsbeoefenaar.
Of klaagster het convenant onder dwang heeft ondertekend, zoals zij aanvoert en dat als misbruik van omstandigheden kwalificeert, kan het college niet op de juridische grondslag van art. 3:44 lid 4 BW vaststellen. Wél blijkt uit het hiervoor al genoemde e-mailbericht van 23 april 2010 van H en I, dat H de operatie niet zal uitvoeren indien klaagster niet akkoord gaat met ondertekening van het convenant. In zoverre is er wel sprake van afdwingen van ondertekening van het convenant, omdat anders de operatie die op 28 april 2010 gepland stond niet door zou gaan. In zoverre slaagt klachtonderdeel 1.
5.3 Wat klachtonderdeel 2 betreft oordeelt het college als volgt.
Uit de stukken en uit de stellingen van partijen blijkt het college genoegzaam dat er tussen partijen discussie is geweest over de vraag of er bij klaagster ook sprake is van een psychische/psychiatrische component betreffende haar wens om steeds opnieuw een cosmetische operatie te ondergaan. Zo blijkt uit enkele oudere, (overgelegde) medische stukken dat bij klaagster mogelijk sprake is van body dismorphic disorder (BDD)). Uit de stukken leidt het college ook af dat na discussie over de betaling van de nota’s van verweerder (waarbij de tandheelkundige declaratiecode U 10 CMD is gebruikt), de zaak tussen partijen uit de hand is gelopen: klaagster heeft zich onder meer gewend tot de Stichting U en verweerder (met de artsen H en I) meent dat klaagster zichzelf (letsel)schade heeft toegebracht; het college verwijst naar het onder 2.6 al genoemde e-mailbericht van 21 juni 2010 van verweerder en de brief van 14 september 2010 van H en I (prod. 4 bij dupliek).
5.4 In de brief van 2 juni 2010 van verweerder aan de (voormalig) huisarts van klaagster K, met als onderwerp “ontslagbrief”, staat onder meer het volgende.
(…) Bovengenoemde patiënte heeft zich op 08 januari 2010 aangemeld voor diagnostiek en behandeling.
Na een uiteenzetting onder de kopjes “Reden van aanmelding”, “Medische voorgeschiedenis”, “Specieële anamnese”, “Psychiatrische anamnese”, DSM IV diagnostiek”, volgt onder “Advies”:
Patiënte dient te worden opgenomen binnen een psychiatrische instelling gezien het ontbreken van enige zelfreflectie, de deregulatie die zij op het gezin en haar omgeving heeft en gezien (een ook via chirurgie uitbestede) de automutulatie.
Het starten met een antipsychoticum als Haldol of Risperidon is m.i. noodzakelijk.
Daarnaast dient de medische adviseurs van de T op de hoogte te worden gebracht van het handelen van deze patiënte en haar man gezien de hoge zinloze medische kosten en de vele herhalende onderzoeken en behandelingen bij verschillende behandelaars door Nederland en België. (…)
Het overwegen van een IBS met een RM is binnen deze casus mogelijk wenselijk.
Een uitgebreid medisch dossier en email dossier maakt bovenstaande problematiek wetenschappelijk en medisch/psychiatrisch toetsbaar.
Een afschrift van deze brief is gestuurd naar de (andere) huisarts L, de plastisch chirurgen F, H en I en de adviserend geneeskundigen van zorgverzekeraar T M en N.
5.5 In het e-mailbericht van 21 juni 2010 van verweerder aan klaagster staat onder meer:
In overleg met de politie is besloten om aangifte te doen tegen U en Uw man inzake belaging, smaad, laster, chantage en het voorbereiden van afpersing. Hierover is reeds met de politie inmiddels enkele malen contact geweest.
Daarnaast adviseerde de politie dat G (…) en O [toelichting college: dit is de bedrijfsnaam die verweerder voert] een letselschadeadvocaat in de arm te nemen en een civiele procedure tegen U op te starten. Dit gezien de bewijsbare belaging, smaad, laster, chantage, intimidatie en mogelijke schadelijke gevolgen die dit heeft (gehad) voor de klinieken.
Tot mijn verbijstering heb ik begrepen dat U Uw hechtpleisters aangebracht in G te J in België zelf en vroegtijdig en moedwillig heeft verwijderd. Ik kan niet anders concluderen dat er sprake is van automutulatie, of het moedwillig aan brengen van letselschade, of een combinatie van beide.
U heeft zeer smadelijk en lasterlijk over mij gesproken en zoals U weet hebben G en ik U kosteloos geopereerd en behandeld. (…)
Gezien Uw smadelijke en onjuiste uitlatingen krijgt U over deze periode nu gewoon de rekening en verzoek ik U ook deze binnen twee weken te voldoen.
U heeft zich zeer smadelijk uitgelaten over F, H, I en mij. Dit zijn strafbare feiten.
U heeft G te België belaagt, gechanteerd en willen afpersen. Dat zijn strafbare feiten.
U heeft behandelaren stelselmatig gesmaad en belasterd zonder dat daar reden toe was. Dat zijn strafbare feiten. (…)
U heeft de Stichting U bewust misleid en getracht deze voor Uw persoonlijke gewin en oneigenlijke doelen te gebruiken. (…)
U heeft ondanks het convenant dat met G is afgesloten en juridisch/medisch legaal is afgesloten, ernstig geschonden en een letselschade advocaat in de arm genomen. Daarmee overtreedt U wederom de wet. (…)
Bovengenoemde feiten kunnen door ons middels Uw dossier, Uw email en vele getuigen naadloos worden bewezen. Uw dossier zal ik i.o.m. de politie zo mogelijk overdragen aan het OM te P. Ik zal dan het OM verzoeken U forensisch psychiatrisch nader te laten onderzoeken.
Een afschrift van dit e-mailbericht is gestuurd aan de (voormalig) huisartsen van klaagster (K en L), de plastisch chirurgen F, H en Ie, Q van de Stichting U en R van de Politie S.
Overigens is het het college niet gebleken dat er daadwerkelijk aangifte is gedaan door verweerder of anderen jegens klaagster (en haar man).
5.6 Naar het oordeel van het college is verweerder met het versturen van deze (e-mail)brieven, met afschrift aan derden, volledig buiten de grenzen gegaan van wat van een redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Ter zitting verklaarde verweerder weliswaar nog steeds dat hij geen behandelaar is geweest van klaagster, maar enkel is opgetreden als bemiddelaar, doch dit verweer snijdt geen hout. Daargelaten het antwoord op de vraag wat verweerder met zijn rol als bemiddelaar bedoelt, leidt het college uit de verslaglegging (waaronder het intakeverslag dat een duidelijke medisch stempel draagt) van de diverse langdurige consulten die klaagster bij verweerder heeft gehad af, dat verweerder handelingen heeft verricht in het kader van individuele gezondheidszorg jegens klaagster. Verweerder heeft uiteindelijk ook verslag gedaan van zijn bevindingen in de brief van 2 juni 2010 aan de huisarts van klaagster. Hij afficheert zich tegenover de huisarts als behandelaar door als onderwerp “ontslagbrief” te kiezen en als reden voor aanmelding “diagnostiek en behandeling” van klaagster tot uitgangspunt te nemen. Voorzover verweerder meent dat hij desondanks steeds geacteerd heeft als “bemiddelaar”, heeft hij zijn rol in ieder geval naar buiten toe (naar klaagster, derden en het college) niet duidelijk gemaakt. Bovendien heeft hij die consulten (als tandheelkundige weliswaar) aan de zorgverzekeraar T verantwoord; dit kan toch alleen gebeuren als verweerder als behandelaar is opgetreden en niet als bemiddelaar.
De inhoud van het e-mail bericht van 21 juni 2010, dat naar het college meent nagenoeg voor zich spreekt en door het college letterlijk is overgenomen, gaat niet alleen de fatsoensgrenzen van een behandelaar te buiten, doch ook zijn professionele grenzen. Het college wijst op bijvoorbeeld het gebruik van de vette tekst in de brief, die daardoor extra nadruk krijgt en het herhaalde gebruik van de woorden “u overtreedt de wet” in combinatie met de laster, smaad en het, door verweerder opgestelde, convenant. Indien verweerder meende dat klaagster zich aan strafbare feiten schuldig maakte, dan had hij zich in ieder geval niet op deze wijze mogen uitdrukken en mogen zinspelen op psychiatrisch onderzoek door tussenkomst van het OM.
Dat deze e-mail in afschrift is verstuurd aan derden, oordeelt het college ook grensoverschrijdend.
5.7 Het versturen van de brief van 2 juni 2010 aan de (toenmalige) huisarts van klaagster K, kan gezien worden als verslaglegging van een andere behandelaar van de patiënt van de huisarts en is in die zin ook niet ongebruikelijk. Daarmee heeft verweerder geen grenzen overschreden. Of verweerder voldoende gekwalificeerd is om ook psychiatrische conclusies te trekken, laat het college hier in het midden.
Verweerder meent dat hij afschriften van die brief aan de andere artsen mocht verstrekken, gezien de machtigingen die klaagster aan verweerder verstrekt had. Verweerder doelt op verschillende e-mailberichten van klaagster. In een e-mailbericht van 29 januari 2010 machtigt klaagster verweerder “tot het leggen van contacten” met de huisartsen L en K en de plastisch chirurgen H en I. Er is nog sprake van een andere machtiging die neergelegd is in een e-mail van 29 januari 2010, waarbij klaagster verweerder ook machtigt “tot het leggen van contacten” met o.a. de plastisch chirurg F. Volgens klaagster is dit een vervalst e-mailbericht.
Dit laatste kan het college niet vaststellen.
5.8 Op grond van art. 7:457 BW is de hulpverlener, kort gezegd, gehouden tot geheimhouding en dus geen mededelingen te doen over de patiënt aan derden, tenzij de patiënt hiervoor toestemming verleent. Het is nog maar de vraag of de e-mailberichten van 29 januari 2010 zo’n toestemming impliceren, immers de toestemming tot het leggen van contacten kan ook ánders uitgelegd worden namelijk dat die ándere hulpverlener weet dat zijn (voormalig) patiënt toestemming geeft tot het verstrekken van informatie (hier aan verweerder). In casu heeft verweerder echter zijn bevindingen in de brief van 2 juni 2010 gedeeld met derden. Uit de toelichting in de repliek leidt het college af dat klaagster hiervoor geen toestemming heeft willen verlenen. Niet gesteld of gebleken is dat de kopie van de brief van 2 juni 2010 aan derden is verstrekt die rechtstreeks bij de behandeling van klaagster betrokken waren en deze gegevens daartoe nodig hadden (art. 7:457 lid 2 BW), behoudens wellicht de andere huisarts. Dit betekent dat de verstrekking van de kopie van de brief van 2 juni 2010 aan de plastisch chirurgen en de adviserend geneeskundigen van T, schending van het beroepsgeheim door verweerder betekent. De behandeling met de plastisch chirurgen H en I was immers al geëindigd (zo blijkt ook uit het convenant) en uiteraard ook de behandeling door plastisch chirurg F. Dat een afschrift is gestuurd aan de adviserend geneeskundigen van T, oordeelt het college als de meest flagrante schending van het beroepsgeheim (zéker gelet op de inhoud van die brief). Enige objectivering hiervoor heeft verweerder ook niet gegeven. Terzijde merkt het college op dat T zelf al in een e-mailbericht van 22 juli 2010 aan verweerder heeft aangegeven alle e-mailwisselingen en bijlagen betreffende het geschil met klaagster, te zullen vernietigen nu T om deze gegevens niet verzocht heeft en toestemming van klaagster ontbreekt.
5.9 Concluderend stelt het college vast dat verweerder ver buiten de grenzen is gegaan betreffende de bejegening van klaagster en de schending van het beroepsgeheim.
Klachtonderdeel 2 slaagt.
5.10 Klachtonderdeel 3 betreft het versturen en incasseren van onjuiste nota’s. Klaagster heeft tevens in dit kader tevens aangevoerd (klaagschrift p. 2 en prod. 4) dat uit de incassobrief (e-mail) van 9 juni 2010 van de incassomedewerker blijkt dat er vertrouwelijke en onjuiste medische informatie is verstrekt (door verweerder, zo begrijpt het college). Het college kan uit de e-mail van 9 mei 2010 niet onomstotelijk vaststellen dat en zo ja, welke medische informatie is verstrekt door verweerder. Weliswaar is de toonzetting van de incasso e-mail niet prettig, maar daarop kan verweerder tuchtrechtelijk niet worden aangesproken. Verder geldt dat verweerder op zichzelf genomen gerechtigd is om nota’s te sturen voor verrichtingen en bij niet-betaling de incasso hiervan uit te besteden aan een incassobureau. Daarom faalt klachtonderdeel 3.
5.11 De conclusie van het voorgaande is dat de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond zijn. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend en geboden.
5.12 Ter zitting is verweerder een eerdere tuchtrechtelijke veroordeling voorgehouden (zaak 05/124GZP) waarbij hem bij beslissing van 26 september 2006 de maatregel van een berisping is opgelegd. Het verwijt was dat verweerder niet alleen jegens klaagster een onduidelijke rol had gespeeld (als buurman, arts, psycholoog en interviewer), maar ook dat hij zich had laten verleiden om zich op een ander terrein te begeven dan waarop hij ter zake deskundig is.
Ter zitting heeft verweerder geen blijk gegeven inzicht te hebben in het laakbare van zijn handelen, in het bijzonder geldt dat voor de onduidelijke (hulpverleners)rol die hij tegenover klaagster heeft ingenomen bij haar behandeling en het opstellen van het convenant. Ook heeft verweerder aan het college geen blijk gegeven van inzicht in het belang en de werking van het beroepsgeheim en dat hij met het versturen van de brief van 2 juni 2010 aan derden, in het bijzonder de adviserend geneeskundigen van T, zijn beroepsgeheim heeft geschonden. Dit alles baart het college zorgen over het functioneren van verweerder als hulpverlener. Van verweerder mag en moet worden verwacht dat hij de eigen professionele grenzen kent en daarnaar handelt.
Het college zal verweerder daarom een zwaardere maatregel opleggen en verweerder (op de voet van art. 48 lid 1 sub d jo lid 6 Wet BIG) een voorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register, voor zijn beide kwaliteiten als arts én als gezondheidszorgpsycholoog, voor de duur van zes maanden en met een proeftijd van twee jaar indien de voorwaarde niet is nagekomen. Deze voorwaarde luidt dat verweerder gedurende twee jaar met een professionele, individuele supervisor ( als zodanig ingeschreven in het register van de beroepsvereniging het N.I.P.) zijn werk als arts/gezondheidszorgpsycholoog zal verrichten.
5.13 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege schorst verweerder voorwaardelijk van de inschrijving in het BIG-register in zijn kwaliteit als arts en als gezondheidszorgpsycholoog, voor de duur van zes maanden en met een proeftijd van twee jaar indien de voorwaarde niet is nagekomen. Deze voorwaarde luidt dat verweerder gedurende twee jaar met een professionele, individuele supervisor (als zodanig ingeschreven in het register van de beroepsvereniging het N.I.P.) zijn werk als arts/gezondheidszorgpsycholoog zal verrichten.
Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften De Psycholoog, GZ psychologie en Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus gewezen op 3 mei 2011 door:
mr. R.A. Dozy, voorzitter,
G. Tiessens en A.J. Goverde, leden-arts en
J. Feenstra en E.S.J. Roorda-de Man, leden-gezondheidszorgpsycholoog
mr. M. Bleeker-Hemmes, secretaris
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 28 juni 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. R.A. Dozy, voorzitter
w.g. M. Bleeker-Hemmes, secretaris