ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1186 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/200GZP
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1186 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-06-2011 |
Datum publicatie: | 28-06-2011 |
Zaaknummer(s): | 2010/200GZP |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt verweerder onder andere dat hij heeft nagelaten een deugdelijke behandelpoging ten aanzien van hem te ondernemen en hoofdzakelijk op grond van het strafrechtelijk dossier van klager een longstay-indicatie heeft afgegeven. De klacht is afgewezen. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 juli 2010 binnengekomen klacht van:
A,
thans verblijvende te B,
k l a g e r,
gemachtigde mr . S.Marjanović, advocaat te Den Haag,
tegen
C,
gezondheidszorgpsycholoog,
wonende te D,
werkzaam te B,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met bijlagen, op 17 mei 2010 binnengekomen bij het college te Zwolle,;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de repliek met bijlagen;
- de dupliek;
- het proces-verbaal van het op 6 december 2010 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 3 mei 2011 behandeld
Klager is met bericht niet verschenen. Hij werd vertegenwoordigd door mr. Marjanović, voornoemd. Verweerder was aanwezig en werd bijgestaan door
mr. De Jong, voornoemd.
Mr. Marjanović heeft om aanhouding van de behandeling verzocht, omdat klager niet aanwezig was. Het college heeft dit verzoek afgewezen met de overweging dat klager wel in de gelegenheid is gesteld om de zitting bij te wonen, doch er voor gekozen heeft om vandaag niet te verschijnen.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Verweerder is als GZ-psycholoog verbonden aan de E te B; dit is een tbs-kliniek.
2.2 Klager is door het Gerechtshof te F op 19 oktober 1999 vanwege onder meer verkrachting veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden en hem is de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot dwangverpleging opgelegd.
2.3 De TBS is ingegaan op 8 oktober 2001. Klager heeft gedurende enige tijd verbleven in G te H en in I te J. In het verlengadvies van 10 november 2008 van G staat vermeld dat voorwaardelijke beëindiging niet haalbaar is. Psychiater K heeft echter geadviseerd tot beëindiging van de dwangverpleging en zo snel mogelijk beginnen met de resocialisatie onder toezicht van de reclassering, in het kader van een voorwaardelijke TBS. In het verlengadvies werd als diagnose gesteld dat sprake was van een persoonlijkheidsstoornis met duidelijk psychopatische kenmerken en dat klager werd beschouwd als een man die een ernstig risico vormt voor anderen.
2.4 Vanaf 28 oktober 2008 tot 15 januari 2010 heeft klager op de afdeling verbleven, waarvan verweerder als hoofd behandeling was betrokken. Sinds 15 januari 2010 verblijft klager op een transitie-afdeling.
2.5 De eerste fase van behandeling in de tbs-kliniek bestond uit een observatieperiode, waarbij ook een breed diagnostisch onderzoek is ingesteld. Dit heeft geleid tot een diagnose die aansloot bij de elders eerder gestelde diagnose.
2.6 In januari 2009 is een verplegings- en behandelingsplan opgesteld. In het plan staat vermeld dat klager een nieuwe behandelkans heeft, waardoor hij meer vertrouwen krijgt in het behandelteam. Een zestal behandelingsdoelen werden gesteld. In het plan staat vermeld dat het de derde behandelpoging betreft. Voorts staat in het plan vermeld dat klager de komende zes maanden de kans krijgt om meer van zich zelf te laten zien op een breed aantal terreinen. Bij de eerste evaluatieverslag zal worden beslist over het vervolgtraject.
2.7 De TBS is bij beslissing van het gerechtshof te F van 2 juni 2009 verlengd met twee jaar. Het hof heeft onder meer overwogen dat zowel vanuit klager als vanuit de kliniek een inspanning wordt geleverd om een behandeltraject vorm te geven. Er blijkt wel sprake te zijn van een voorzichtige positieve ontwikkeling. Deze is echter nog pril. Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de TBS vereist. Verweerder is in zijn hoedanigheid als hoofd behandeling in deze procedure gehoord en heeft daarbij onder meer verklaard dat de optie van een voorwaardelijke beëindiging nog niet aan de orde is. De tbs-kliniek heeft per brief van 2 juli 2009 het strafdossier van klager ontvangen.
2.8 In juli 2009 is een risicotaxatierapport opgesteld door twee collega’s van verweerder. In dit rapport staat onder meer vermeld dat de kans op delictgedrag, gewelddadig of seksueel gewelddadig gedrag geenszins is uit te sluiten, anders dan door constante afscherming van eventuele risico’s (slachtoffers). Onder direct fysiek toezicht en begeleiding is het risico hanteerbaar, doch niet laag. Bij iedere vorm van onbegeleide vrijheden neemt het recidiverisico snel toe tot een hoog niveau en risicomanagement
“op afstand ” lijkt niet realiseerbaar.
2.9 Omstreeks juli 2009 heeft verweerder overleg gepleegd met collega K aangaande zijn hiervoor genoemd advies om de TBS voorwaardelijk te beëindigen.
2.10 In het evaluatieverslag van 24 juli 2009 staat onder meer vermeld dat vanuit de bevindingen van de kliniek geen mogelijkheden zijn om klager op een veilige weg naar buiten te laten gaan. Uit het strafdossier blijkt dat klager een gedragspatroon laat zien waarop behandeling en begeleiding nauwelijks kunnen aansluiten. Doordat er geen veilig resocialisatietraject kan worden uitgezet en een verdere behandelpoging, al dan niet in een andere behandelkliniek geen uitkomst biedt, wordt er door het behandelteam geen andere uitweg gezien dan een hernieuwde longstay aanvraag in te dienen. Dit standpunt wordt voorgelegd aan de behandelstaf, aldus het verslag. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat.
2.11 Per brief van 11 juni 2010 heeft verweerder een verzoek tot plaatsing op een longstayafdeling ingediend bij het Ministerie van Justitie. Deze brief is mede ondertekend door het hoofd van de kliniek. In genoemde brief staat ook vermeld dat in het voorjaar en in de zomer van 2009 een vermoeden bestond dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan kindermishandeling en/of seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter. Er is toen een melding bij het Advies & Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is gedaan. De politie heeft onderzoek verricht. Er zijn toen onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het doen van een aangifte.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. heeft nagelaten een deugdelijke behandelpoging te ondernemen ten aanzien van klager; dat verweerder hoofdzakelijk op grond van het strafrechtelijk dossier van klager een longstay indicatie heeft afgegeven, zo kort nadat toezeggingen zijn gedaan bij het gerechtshof; dat verweerder sedert 24 juli 2009 herhaaldelijk heeft aangekondigd dat longstay aangevraagd zal worden, maar dat tot op heden de aanvraag niet heeft ingediend;
2. psychiater K heeft benaderd en overleg met hem heeft gepleegd omtrent klager, zonder dat aan klager mede te delen;
3. heeft geschermd met het doen van aangifte die niet is gebaseerd op vaststaande feiten en bovendien tot op heden niet is gedaan;
4. zich op de website van LinkedIn heeft gepresenteerd als “de manipulator van E”.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college stelt voorop dat het met name gaat om de vraag of verweerder als (hoofd)behandelaar zich in voldoende mate heeft ingespannen om een behandeling in te zetten en afhankelijk van de behandelingsresultaten een resocialisatietraject te starten, alvorens een longstay-aanvraag in te dienen. Gelet op de aard en de ernst van de misdrijven van klager, is het daarbij van wezenlijk belang een inschatting te maken van het recidiverisico om de belangen van anderen te beschermen. Het college oordeelt dat verweerder in deze zorgvuldig heeft gehandeld en overweegt daarbij het volgende.
Verweerder heeft juist gehandeld door na het verblijf van klager elders, allereerst een observatieperiode te gelasten om tot een diagnose te kunnen komen. Toen de diagnose bleek aan te sluiten bij de elders gestelde diagnose, namelijk persoonlijkheidsstoornissen met een narcistische persoonlijkheidstoornis, heeft verweerder zorgvuldig gehandeld door vervolgens in overleg met het behandelteam een verplegings- en behandelingsplan op te stellen. Het leek er aanvankelijk ook op dat klager positief stond tegen genoemd behandelingsplan en ook dat er voorzichtig sprake was van een positieve ontwikkeling. Zowel uit het behandelingsplan als uit de uitgebreid beschreven wijze van behandelen in een multi-disciplinair team, leidt het college af dat een deugdelijk behandelplan is ondernomen jegens klager. Daarbij betrof het al de derde behandelpoging. Dat genoemd behandelingsplan niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, kan verweerder niet worden tegengeworpen. Toen ook uit het risicotaxatierapport en uit het evaluatieverslag van juli 2009 bleek dat de behandelingsdoelen niet waren gehaald en dat een terugkeer naar de maatschappij alleen mogelijk was met een constante afscherming met betrekking tot de bescherming van anderen en het recidiverisico zeer hoog werd ingeschat, was een longstay-aanvraag niet meer te vermijden. Het behandelteam heeft dan ook geadviseerd tot het indienen van een longstay-aanvraag. Verweerder heeft dit advies uitgebreid met de behandelstaf en de directie besproken. Daarbij heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat unaniem is besloten tot het doen van een longstay-aanvraag. Verweerders beslissing is dus ook onderschreven door het behandelteam en voorts in samenspraak met de directie genomen, zo volgt ook uit de brief van 11 juni 2010 die mede is ondertekend door het Hoofd van de kliniek. Gelet ook op de ernst en de aard van de misdrijven, is het verweerder toegestaan bij zijn afwegingen het strafdossier van klager te betrekken. Dat het enige tijd heeft geduurd, voordat de aanvraag ook daadwerkelijk is ingediend ligt aan omstandigheden - zoals beschreven in de brief van 11 juni 2010 - die buiten verweerders invloedssfeer liggen.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.2 Het staat verweerder vrij om met psychiater K te overleggen over zijn advies om de TBS voorwaardelijk te beëindigen. K was immers als rapporteur betrokken bij het verlengadvies in 2008. Het was ook K die nog kansen zag voor klager op een resocialisatietraject. In beginsel is toestemming vereist van klager voor het in contact treden met een vorige behandelaar, maar de feiten zijn hier in deze niet helemaal duidelijk geworden, nu verweerder heeft gesteld dat klager hem telkens weer had verzocht om contact op te nemen met K, maar klager heeft dit later ontkend. Het college kan niet vaststellen dat verweerder hier tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door juist in overleg te gaan met K die eerder “positief” over verweerder had geoordeeld en zich dusdoende heeft ingespannen om K te spreken, die immers kansen zag voor klager op een resocialisatieproject.
Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.
5.3 Nog los van de vraag of verweerder persoonlijk of als hoofd van de afdeling betrokken is geweest bij het wel of niet doen van aangifte bij de politie of het doen van melding bij het AMK, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat een vermoeden op kindermishandeling en/of seksueel misbruik bestond ten aanzien van klagers minderjarige dochter, mede gelet op het strafrechtelijk verleden van klager en kennelijk aan een aandoening leed die in verband kan worden gebracht met seksueel contact met een minderjarige. Het staat een behandelaar vrij op vermoeden hiervan een melding te doen bij het AMK. Vervolgens heeft het AMK de kliniek geadviseerd de zaak voor te leggen aan de zedenpolitie. Uit dat onderzoek zijn geen verdere aanwijzingen gevonden voor strafbare feiten, maar dat kan niet aan verweerder worden tegengeworpen.
Dit klachtonderdeel is derhalve ook ongegrond.
5.4 Vast is komen te staan dat verweerder kennelijk op de website van LinkIn site vermeld stond als de “manipulator van E” . Verweerder heeft dat ook erkend, maar daartegen aangevoerd en naar het college oordeelt, aannemelijk gemaakt dat hij het niet zelf is geweest die zich als zodanig op de website heeft geprofileerd. Toen dit feit bij verweerder bekend werd, heeft hij zich ingespannen om dat bericht te laten verwijderen, hetgeen ook gebeurd is.
Dit klachtonderdeel is ook ongegrond.
5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 3 mei 2011 door:
mr R.A.Dozy, voorzitter,
J.Feenstra en E.S.J.Roorda-de Man, gezondheidszorgpsycholoog,
mr M.Bleeker-Hemmes, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 28 juni 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. R.A. Dozy, voorzitter
w.g. M. Bleeker-Hemmes, secretaris