ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1153 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/270

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1153
Datum uitspraak: 07-06-2011
Datum publicatie: 07-06-2011
Zaaknummer(s): 2010/270
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts, kort samengevat, dat hij inadequaat heeft gereageerd op haar rugklachten en haar niet heeft verwezen voor nader onderzoek. Klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 september 2010 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

huisarts,

wonende te D,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. I.F.A. Broeckaert, verbonden aan Zorggroep Almere.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het aanvullende klaagschrift met de bijlage;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Partijen waren aanwezig.

Verweerder werd bijgestaan door mr. Broeckaert voornoemd. mr. Broeckaert heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota, die aan het college is overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerder is als huisarts werkzaam in E te B.

2.2 Klaagster is in de periode vanaf 21 april 2009 tot 22 juni 2010 patiënt geweest

bij verweerder.

2.3 Klaagster heeft op 24 maart 2010 het spreekuur van verweerder bezocht met rugklachten. Klaagster heeft verteld dat zij gedurende 2 à 3 weken last had van pijn in de onderrug met uitstraling naar de knieën en soms kuiten, dat sporten tijdelijk hielp en dat zij af en toe paracetamol of naproxen gebruikte. Klaagster heeft eerder een operatie ondergaan in verband met haar non-hodgkin lymfoom. Zij heeft pijn bij flexie en extensie. Verweerder heeft haar pijnstillers voorgeschreven en haar verwezen naar een manueel therapeut.

2.4 Klaagster heeft op 6 mei 2010 het spreekuur van verweerder bezocht in verband met keelklachten. Er staat niet in het medisch dossier vermeld dat is gesproken over rugpijn.

2.5 Klaagster heeft op 7 juni 2010 wederom het spreekuur van verweerder bezocht. Zij heeft gezegd dat de rugpijn erger was geworden ten opzichte van de vorige keer en dat er uitstraling was naar haar buik en voet. Ook was er druk in de buik bij hoesten. Bovendien had zij last van tintelingen. Bij onderzoek vond verweerder geen tekenen van krachtverlies. Verweerder heeft klaagster medegedeeld dat sprake was van een zenuwbeknelling en dat onder deze condities verder afwachten, pijnstilling en zo veel mogelijk doorbewegen geïndiceerd was. Verder heeft verweerder een röntgenfoto van de lumbale wervelkolom laten maken.

2.6 Uit deze foto bleek dat sprake was van een discopathie, een versmalling van een tussenwervelschijf in de wervelkolom (als gevolg van slijtage).

2.7 Op 14 juni 2010 heeft klaagster met haar zus het spreekuur van verweerder bezocht. Zij waren boos vanwege de aanhoudende rugklachten. Klaagster heeft aan verweerder gemeld dat zij last had van bijwerkingen van de pijnmedicatie: duizeligheid en misselijkheid. Klaagster en haar zus hebben meegedeeld dat zij een doorverwijzing wilden naar de neuroloog. Verweerder heeft klaagster doorverwezen naar de neuroloog en morfine voorgeschreven.

2.8 De neuroloog heeft vervolgens klaagster doorverwezen naar de neurochirurg.

2.9 Verweerster heeft, nadat zij bij de neuroloog was geweest, gebeld met de praktijk van verweerder en met twee verschillende assistentes gesproken. Vervolgens heeft zij zich bij een andere huisarts ingeschreven.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. haar niet heeft doorverwezen naar de specialist;

2. geen informatie heeft teruggekoppeld;

3. het dossier niet heeft geraadpleegd;

4. geen contact heeft opgenomen nadat zij voor onderzoek bij de neuroloog was geweest en klaagster de praktijk van verweerder had gebeld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college zal de eerste twee klachtonderdelen, wegens hun onderlinge samenhang, gezamenlijk behandelen. Het college oordeelt daaromtrent als volgt.

Vanaf maart 2010 heeft klaagster het spreekuur van verweerder bezocht wegens rugklachten. Op 24 maart 2010 is door verweerder een voorlopig afwachtend beleid met fysiotherapie en pijnstilling ingezet. Klaagster is vervolgens op 6 mei 2010 wederom bij verweerder geweest op het spreekuur voor keelklachten. Daarbij is, naar kennelijk niet ter discussie staat, niet gerept over aanhoudende rugpijn. Dit staat ook niet vermeld in het journaal van verweerder. Op 7 juni 2010 heeft klaagster verweerder laten weten dat de rugklachten waren verergerd. Verweerder heeft opgemerkt dat mogelijk sprake was van een zenuwbeknelling, reden waarom hij voortzetting van het afwachtend beleid heeft voorgesteld. Op 14 juni 2010 heeft verweerder klaagster doorverwezen naar de neuroloog.

Dit is in overeenstemming met de NHG standaard a-specifieke lage-rugpijn. Het beleid is gericht op het bevorderen van bewegen en van het weer oppakken van activiteiten. Als de klachten binnen 2 tot 3 weken niet of onvoldoende verbeteren of steeds recidiveren, blijft het beleid gericht op het weer oppakken en uitbreiden van activiteiten, maar nu volgens een “tijd contingente” aanpak. Bovendien blijkt uit het voorgaande genoegzaam dat verweerder informatie heeft teruggekoppeld aan klaagster. De klachtonderdelen onder 1 en 2 zijn derhalve ongegrond.

5.2 Met betrekking tot het derde klachtonderdeel oordeelt het college als volgt. Verweerder betwist dat hij het dossier niet heeft geraadpleegd. Dat hij het bestaande dossier heeft genegeerd ligt zonder meer ook niet voor de hand. Gezien het feit dat de voorgeschiedenis duidelijk in het dossier staat vermeld, is niet aannemelijk dat verweerder het dossier niet heeft geraadpleegd. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.3 Met betrekking tot het vierde klachtonderdeel oordeelt het college als volgt. Klaagster verwijt verweerder dat hij geen contact met haar heeft opgenomen. Zij heeft met twee assistentes gesproken over haar wens om te wisselen van huisarts. Klaagster heeft met één assistent een lang gesprek gevoerd. Verweerder heeft aangegeven dat hij van de assistente heeft vernomen dat klaagster geen contact met hem wilde. Hij heeft derhalve met klaagster geen contact opgenomen. Ook hier geldt dat niet kan worden vastgesteld wat er tijdens het gesprek met de assistente precies is gezegd. Wat daarvan ook zij, verweerder kan in redelijkheid geen verwijt worden gemaakt dat hij niet persoonlijk met klaagster over haar wens om van huisarts te wisselen overleg heeft gepleegd. Het verwijt van klaagster op dit onderdeel kan derhalve evenmin gegrond worden bevonden.

5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 12 april 2011 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

R. Vogelenzang, dr. J.P. Lips, leden-arts,

mr. S.S. van Gijn, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 7 juni 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g.J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. S.S. van Gijn, secretaris