ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1111 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/282Ap

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1111
Datum uitspraak: 17-05-2011
Datum publicatie: 17-05-2011
Zaaknummer(s): 2009/282Ap
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 september 2009. binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

apotheker,

wonende te D,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. A.F. Geerts, advocaat te Zeist.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het verweerschrift met de bijlagen;

-                     de repliek met de bijlagen;

-                     de dupliek met de bijlagen;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van de gemachtigde van verweerster, binnengekomen op 11 maart 2011.  

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Partijen waren aanwezig.

Verweerster werd bijgestaan door mr. Geerts voornoemd, die een toelichting heeft gegeven aan de hand van ter zitting overgelegde pleitaantekeningen.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerster is als apotheker werkzaam bij Apotheek E in B (hierna: de apotheek).

2.2       Klager heeft bij brief van 28 juli 2008 aan de apotheek onder meer bericht:

'Gezien het feit dat door recente overheidsbeslissingen ook mijn EPD binnenkort op straat komen te liggen, wil ik u hierbij op de hoogte stellen van het feit dat ik u van heden verbied, om zonder mijn nadrukkelijke schriftelijke toestemming, medische gegevens op een andere wijze aan derden te verstrekken. Onder derden versta ik medici en niet medici.'

2.3       Nadat verweerster klager in een telefonisch contact had gewezen op de mogelijke gevolgen van zijn keuze en klager liet weten het verzoek te handhaven, heeft verweerster aan het verzoek van klager voldaan. De enige mogelijkheid die het softwaresysteem van de apotheek destijds voor blokkering bood, was de status van klager op 'tijdelijke patiënt' te zetten. Verweerster heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en de status van klager op 'tijdelijke patiënt' gezet.

2.4       In 2008 is ter voorbereiding op de mogelijke komst van onder meer het landelijk Elektronisch Patiëntendossier (EPD) in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een nationaal OZIS verbetertraject gestart, waarbij de via OZIS beschikbare patiëntenbestanden zijn opgeschoond. De apotheek diende het patiëntenbestand te controleren op (1) patiënten die meer dan 3 jaar geen medicatie hadden gehaald in de apotheek en (2) patiënten die dubbel ingeschreven stonden in de apotheek. De toenmalige softwareleverancier van de apotheek heeft hiervoor een script geschreven waarmee een opschoningsactie heeft plaatsgevonden.

2.5       Klager heeft verweerster op 8 juni 2009 erop gewezen dat zijn gegevens in strijd met zijn brief van 28 juli 2008 waren verstrekt aan de F, een samenwerkingsverband tussen openbare apotheken in de regio en het ziekenhuis G.

2.6       Verweerster heeft achteraf vastgesteld dat het elektronisch patiëntendossier van klager moet zijn gedeblokkeerd doordat de status 'tijdelijke patiënt' in de opschoningsactie onbedoeld is gewijzigd in 'vaste patiënt'.

2.7       Bij brief van 8 juni 2009 heeft verweerster klager onder meer als volgt bericht:

'(…)

U heeft volkomen gelijk als u zegt dat er iets is misgegaan. Dit had niet mogen gebeuren en ik bied u hiervoor mijn excuses aan.

Op 28 juli 2008 heeft u schriftelijk aangegeven in de apotheek dat uw medicatiegegevens niet uitgewisseld mogen worden met andere zorgverleners (in dit geval het ziekenhuis en de dienstapotheek).

Dit hebben wij direct in uw dossier geblokkeerd door uw status op 'tijdelijke patiënt' te zetten. Dit was toen de manier om de koppeling via OZIS te blokkeren.

Ter voorbereiding op de komst van het landelijke EPD en het LSP is nationaal een OZIS verbetertraject gestart. Dit hield in dat elke apotheek het patiëntenbestand moest controleren op patiënten die in meerdere apotheken waren ingeschreven (dubbele patiënten) en op patiënten die meer dan 3 jaar geen medicatie hadden gehaald in de apotheek. Deze patiënten werden in deze 'run' op 'vaste patiënt, niet op OZIS' gezet en waren vanaf toen niet meer opvraagbaar door andere zorgverleners.

Vervolgens zijn alle patiënten die niet aan deze 2 opties voldeden op 'vaste patiënt' gezet, waarmee zij wel opvraagbaar zijn geworden door andere zorgverleners. (in dit geval het ziekenhuis en de dienstapotheek)

Zodoende is de in 2008 op uw verzoekgemaakte blokkade dus door dit 'verbetertraject' onterecht opgeheven. Ik ben zeer blij dat u dit heeft ontdekt en bij mij heeft gemeld, zodat ik direct maatregelen kan treffen om 'geblokkeerde dossiers' weer opnieuw te voorzien van een blokkade. Ik heb dit voorval ook direct gemeld aan degenen die het OZIS verbetertraject op landelijk niveau begeleiden, zodat ook mijn collega's gewaarschuwd kunnen worden en de dossiers kunnen controleren op het eventueel onterecht vervallen van aangebrachte blokkades.

Door de software leveranciers zal er actie ondernomen moeten worden zodat ervoor zorg gedragen wordt dat een toekomstige verbetering in de systemen niet nogmaals tot het wissen van blokkades zal kunnen leiden.

Ik hoop u zo voldoende te hebben geïnformeerd.

(…)'

2.8       Verweerster heeft de softwareleverancier nadien gevraagd de software aan te passen teneinde beter te waarborgen dat geblokkeerde patiëntendossiers geblokkeerd bleven. Toen dit niet haalbaar bleek, heeft zij de apotheek voorzien van andere software.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster zonder toestemming van klager zijn medicatiegegevens heeft verstrekt aan F en daarmee heeft gehandeld in strijd met de toepasselijke regelgeving.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig voor de beoordeling van de klacht wordt daarop hierna ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1       Klager heeft bij brief van 28 juli 2008 aan de apotheek van verweerster laten weten dat zijn gegevens niet zonder zijn toestemming aan derden mochten worden verstrekt. De status van klager is in het softwaresysteem van de apotheek vervolgens op 'tijdelijke patiënt' gezet om aan het verzoek van klager te voldoen. Door de opschoningsactie zijn de gegevens van klager niettemin raadpleegbaar geworden voor andere zorgverleners. Aangezien klager uitdrukkelijk aan de apotheek had laten weten daarvoor geen toestemming te geven, heeft verweerster aldus gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 7:457 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

5.2       De omstandigheid dat een en ander een gevolg is geweest van een aanpassing in het softwaresysteem van de apotheek in verband met een opschoningsactie, maakt dit niet anders. Verweerster heeft toegelicht dat aan het verzoek van klager van 28 juli 2008 met de toenmalige software van de apotheek slechts kon worden voldaan door de status van klager op 'tijdelijk' te zetten, waarvoor die status oorspronkelijk kennelijk niet was bedoeld. Daarmee werd het risico in het leven geroepen dat de blokkering bij een eventuele latere geautomatiseerde statuswijziging verloren zou gaan, tenzij afzonderlijke waarborgen werden getroffen om tegen te gaan dat dit risico zich zou verwezenlijken. Nu dit risico zich heeft verwezenlijkt en niet blijkt dat verweerster dergelijke waarborgen heeft getroffen, terwijl klager expliciet kenbaar had gemaakt geen toestemming te geven voor verstrekking van zijn gegevens aan derden, kan niet worden geoordeeld dat de kennelijk gebrekkige mogelijkheden van de destijds in de apotheek gebruikte software niet voor risico van verweerster komen.

5.3       Verweerster heeft verder aangevoerd dat niet blijkt dat de gegevens van klager buiten zijn wil zijn verstrekt aan anderen die daarin geen inzage mochten hebben en dat zij daarvan geen loggegevens in haar systeem heeft kunnen traceren. Ook indien hiervan met verweerster wordt uitgegaan, volgt daaruit niet dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat de gegevens van klager in de opschoningsactie voor andere zorgverleners raadpleegbaar zijn geworden. Klager had immers uitdrukkelijk te kennen gegeven geen toestemming te geven voor inzage van zijn gegevens door derden en had daarbij zelf een verband gelegd met de mogelijke komst van het EPD. Zijn mededeling kon dan ook bezwaarlijk anders worden begrepen dan als het onthouden van toestemming aan het toegankelijk maken van zijn gegevens voor andere zorgverleners.

5.4       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

5.5       Bij de keuze van de op te leggen maatregel neemt het College in aanmerking dat verweerster adequaat heeft gehandeld zodra klager haar ervan in kennis had gesteld dat de situatie in de apotheek niet strookte met zijn verzoek van 28 juli 2008. Zij heeft klager direct te woord gestaan en ook schriftelijk excuses aan klager aangeboden. Verder heeft zij direct getracht de oorzaak te achterhalen en onderkend dat de kwestie gevolgen kon hebben voor beroepsgenoten en andere patiënten. Zij heeft daarop ook adequaat actie ondernomen. Bovendien is zij overgeschakeld op andere software in de apotheek toen bleek dat de kwestie in de toenmalige software niet naar tevredenheid kon worden opgelost. Het College volstaat met een waarschuwing die slechts het karakter heeft van een zakelijke terechtwijzing.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerster.

Aldus gewezen op 22 maart 2011 door:

mr. G. de Groot, voorzitter,

D.P. Krom en T. Vlietstra, leden-apotheker,

met mr. T.H.C. Coert als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 17 mei 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. G. de Groot, voorzitter

w.g. T.H.C. Coert, secretaris