ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1084 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/123GZP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1084
Datum uitspraak: 10-05-2011
Datum publicatie: 10-05-2011
Zaaknummer(s): 2010/123GZP
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft de behandeling van klaagsters minderjarige dochter. Klaagster verwijt de gezondheidszorgpsycholoog onder andere dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden door zonder toestemming informatie te verstrekken aan derden. Klacht ongegrond. Afwijzing. Publicatie

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 april 2010 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

gezondheidszorgpsycholoog,

wonende te D,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r;

gemachtigde mr. P. Boshouwers, advocaat te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift;

-                     het antwoord met bijlagen;

-                     de repliek;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief d.d. 22 november 2010 van verweerster met bijlagen;

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Partijen, verweerster vergezeld door mr. Boshouwers, waren aanwezig.

Voorts was aanwezig E, wonende te B, als getuige opgeroepen door het college, die als zodanig een verklaring heeft afgelegd.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster is de moeder van F, geboren april 1999, verder te noemen F.

Verweerster is sinds 1999 als gezondheidszorgpsycholoog werkzaam bij G. Daarnaast is zij sinds 2008 de schoolpsycholoog van de H te B, de school van F, waar zij als lid van het zorgteam een adviserende en begeleidende rol vervult.

Eind 2008 is F, vanwege door de school geconstateerde problemen met spelling en begrijpend lezen, met toestemming van klaagster, bij het G aangemeld voor een psychologisch onderzoek. Dit onderzoek is door verweerster uitgevoerd.

In het door verweerster opgestelde onderzoeksverslag is ondermeer het volgende opgenomen:

‘Uit zowel de gegevens van school, uit dit onderzoek, als uit de ontwikkelingsgegevens, komen signalen naar voren die mogelijk kunnen duiden op een lichte stoornis in het autistisch spectrum.’

Verder is onder het kopje ‘Advies’ onder meer opgenomen:

‘Verder onderzoek richting een ASS: vanuit dit onderzoek en vanuit de ervaring dat de therapie die F nu ruim een jaar volgt (nog) niet genoeg resultaat laat zien.

(…)

Op de korte termijn wordt aangeraden F die begeleiding te geven die past bij een lichte stoornis binnen het AS (met name voor-, toelichting en nagesprekjes met F rondom sociale situaties). Nader overleg met school volgt hierover.’

Het onderzoeksverslag is met klaagster in het bijzijn van de toenmalig intern begeleider van de school op 3 maart 2009 en op 28 mei 2009 ook nog in het bijzijn van de behandeld psychiater van F besproken.

In het nieuwe schooljaar 2009/2010 heef F een nieuwe leerkracht, E, gekregen.

Verweerster heeft E in november 2009 aangesproken over F.

In een 10 minutengesprek op school over de resultaten van F heeft E aan klaagster medegedeeld dat verweerster bij hem naar F heeft geïnformeerd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster haar beroepsgeheim heeft geschonden door zonder overleg met klaagster de voorlopige diagnose van haar onderzoek, waar klaagster en de behandelend kinderpsychiater van F, naar zij hebben laten weten, zich niet in konden vinden, aan de nieuwe leerkracht van F mede te delen. E heeft in een 10 minutengesprek aan haar verteld dat verweerster bij hem was langsgekomen en had gezegd dat zij dacht aan PDDNOS bij F. Vervolgens heeft zij gevraagd of E zich daarin kon vinden, waarop hij ontkennend heeft geantwoord, een en ander aldus klaagster.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij heeft betwist dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden. Volgens verweerster heeft zij als zorgteamlid van de school bij E geïnformeerd naar F maar heeft zij daarbij niet gesproken over een vermoeden van PDDNOS bij F. Met de leerkracht van F is uitsluitend met kennis uit het schooldossier gesproken. Daarbij is dyslexie maar niet PDDNOS aan de orde geweest.

5. De overwegingen van het college.

Bij de beoordeling van de klacht is de vraag aan de orde of verweerster vertrouwelijke informatie uit het door haar verrichte psychologisch onderzoek aan de leerkracht van F heeft verteld. Het gaat daarbij om hetgeen in het onderzoeksverslag is opgenomen over een mogelijk lichte stoornis in het autistisch spectrum bij F.

Partijen verschillen nog van mening over hoe deze informatie moet worden benoemd. Volgens klaagster is het een door verweerster gestelde voorlopige diagnose en volgens verweerster heeft zij uitsluitend signalen geconstateerd die kunnen duiden op een mogelijk lichte stoornis in het autistisch spectrum en heeft zij in dat kader geadviseerd om daar nader onderzoek naar te doen.

Hoe de informatie moet worden benoemd is hier echter niet relevant omdat geen enkele informatie uit het psychologisch onderzoek zonder toestemming van klaagster als wettelijk vertegenwoordiger van F aan derden mag worden verstrekt.

Om te kunnen beoordelen of verweerster informatie uit het psychologisch onderzoek aan de nieuwe leerkracht van F heeft verteld, hetgeen verweerster heeft weersproken, is van belang wat volgens deze leerkracht tijdens het gesprek tussen hem en verweerster aan de orde is geweest. In dat kader is E ter zitting als getuige gehoord.

E heeft bij die gelegenheid verklaard, kort gezegd, dat verweerster hem tijdens een bijeenkomst op school over het onderwerp autisme heeft aangesproken en in het algemeen naar F heeft geïnformeerd. Volgens hem heeft verweerster daarbij niet gesproken over vermoedens van PDDNOS of autisme bij F en heeft hij daar zelf ook geen uitspraken over gedaan. Dat zou volgens E ook niet mogelijk zijn geweest omdat hij op dat moment pas vier en een halve maand op de school werkzaam was.

Gelet op de ter zitting door E gegeven gemotiveerde toelichting kan naar het oordeel van het college niet als vaststaand worden aangenomen dat verweerster met hem heeft gesproken over een uit een door haar verricht onderzoek voortvloeiend vermoeden van een vorm van autisme bij F. Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

Verweerster heeft wel erkend met de leerkracht van F over dyslexie te hebben gesproken. In het midden gelaten wordt of verweerster dat had mogen doen, reeds omdat dat geen onderdeel uitmaakt van de klacht.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

Wat uit onderhavig geschil wel kan worden afgeleid is dat verweerster met haar dubbelfunctie van psycholoog bij het G en schoolpsycholoog in de moeilijke positie terecht kan komen waarbij zij vertrouwelijke informatie, waarover zij als onderzoekster van scholieren beschikt, niet mag gebruiken in haar functie van zorgteamlid van de school indien de ouders daar geen toestemming voor geven. Weliswaar heeft verweerster hierover verklaard dat dit bij haar nog nooit (eerder) tot problemen heeft geleid, maar naar het oordeel van het college kan met deze dubbelfunctie de schijn worden gewekt van vermenging van rollen die tot frictie kan leiden en dat zou moeten worden voorkomen. Dit regardeert echter verweerster niet. Het is naar het oordeel van het college aan de school om ter voorkoming van misverstanden en fricties op dit gebied een duidelijk onderscheid te maken tussen de psycholoog die scholieren onderzoekt en de psycholoog die als zorgteamlid de school adviseert en deze functies niet te verenigen in één persoon.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften De Psycholoog en GZ-psychologie ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 15 maart 2011 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

J.L. Elzinga en B.R. Jedding, leden-gezondheidszorgpsycholoog,

mr. B.P.W. Busch, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 10 mei 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. B.P.W. Busch, secretaris