ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1071 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/140

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1071
Datum uitspraak: 26-04-2011
Datum publicatie: 29-04-2011
Zaaknummer(s): 2010/140
Onderwerp:
  • Niet of te laat komen
  • Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: 10/140: Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij is tekortgeschoten in de zorg die klager van hem mocht verwachten onder andere door zijn klachten niet serieus te nemen en geen informatie in te winnen bij de huisarts. De klacht heeft voorts betrekking op de bejegening. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 28 april 2010 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r

tegen

C,

bedrijfsarts,

wonende te D,

werkzaam te E,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. B.G. Baljet, advocaat te Velsen-Zuid.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek;

- de dupliek;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- de brief van klaagster, binnengekomen op 8 september 2010.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 1 maart 2011 behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. Baljet, voornoemd. Klaagster werd vergezeld door haar zwager de heer F.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1

Klaagster heeft zich op 16 februari 2010 ziek gemeld bij kinderdagverblijf G in B, waar zij werkzaam was. Klaagster had de dag ervoor een waarschuwing gekregen van haar werkgeefsters H en I. Er was sprake van een conflict over het salaris. Op de dag van de ziekmelding heeft klaagster ‘s ochtends haar huisarts bezocht vanwege spanningsklachten, slecht slapen en hoofdpijn. Na enkele verzoeken van klaagster om bedrijfsgeneeskundige begeleiding heeft verweerder op 1 maart 2010 telefonisch contact opgenomen met klaagster en haar voorgesteld een gesprek aan te gaan met haar werkgeefsters. Klaagster heeft in dat telefoongesprek aangegeven dat zij daartoe niet in staat was. Zij heeft toen tevergeefs om een uitnodiging voor het spreekuur gevraagd.

Op 2 maart 2010 heeft klaagsters zwager verweerder namens haar gebeld om te vertellen dat klaagster graag op het spreekuur gezien wilde worden en niet in staat was een gesprek te voeren met haar werkgeefsters. Verweerder heeft hem toen meegedeeld dat hij hier anders over dacht en dat klaagster ‘door de telefoon goed klonk’. Verweerder heeft in dat telefoongesprek over klaagster ook nog gezegd: ‘zij heeft toch geen straatvrees of is toch niet schizofreen’.

Op 3 maart 2010 heeft klaagsters zwager verweerder nogmaals telefonisch om een schriftelijke uitnodiging voor het spreekuur verzocht. Diezelfde avond heeft verweerder klaagster per e-mail opgeroepen voor een spreekuurcontact op 4 maart 2010 ten kantore van J te K. Verweerder onderhield in die periode een intieme relatie met een zuster van klaagsters werkgeefsters.

2.2

Op 4 maart 2010 heeft verweerder klaagster gezien in aanwezigheid van haar zwager. Het gesprek vond plaats in een vergaderruimte waar een bordje ‘Garderobe’ op de deur stond en heeft ongeveer 75 minuten geduurd. Verweerder heeft in dat gesprek nogmaals meegedeeld dat rechtstreekse communicatie tussen klaagster en haar werkgeefsters noodzakelijk was om terugkeer in het bedrijf mogelijk te maken.

2.3

Op 5 maart 2010 heeft verweerder (mede) op verzoek van klaagster informatie ingewonnen bij de huisarts van klaagster. De huisarts heeft verweerder toen geadviseerd om een eerste gesprek met de werkgever niet eerder te laten plaatsvinden dan op 15 maart 2010.

2.4

Op 8 maart 2010 heeft verweerder een afschrift van het reïntegratieadvies aan klaagster gestuurd. Het advies luidde: ‘zo spoedig mogelijke rechtstreekse communicatie tussen werkgever en werkneemster’.

2.5

Op 11 maart 2010 heeft klaagster haar werkgeefsters schriftelijk laten weten ernstig te twijfelen aan de onafhankelijkheid van verweerder en niet in te gaan op een uitnodiging van de werkgeefsters voor een gesprek, in afwachting van een aanvullend advies dat klaagster had gevraagd aan L. Verweerder heeft zich vanwege de ontstane problemen teruggetrokken en de verzuimbegeleiding aan een andere bedrijfsarts overgelaten.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. een intimiderende houding heeft aangenomen in plaats van te bemiddelen;

2. klaagster onder druk heeft gezet een gesprek aan te gaan met haar werkgeefsters, terwijl zij daartoe nog niet in staat was;

3. haar klachten niet serieus heeft genomen en vooringenomen was;

4. onvoldoende informatie heeft ingewonnen bij de huisarts;

5. klaagster heeft ontvangen op een ondermaatse locatie.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1

De klachtonderdelen 1, 2 en 3 hebben alle te maken met het professionele handelen van verweerder in zijn rol als bedrijfsarts. Vanwege de onderlinge samenhang bespreekt het college deze drie klachtonderdelen gezamenlijk. Het is komen vast te staan, dat verweerder aanvankelijk heeft gemeend in de verzuimbegeleiding van klaagster te kunnen volstaan met telefonisch contact, ondanks verzoeken van klaagster om op het spreekuur uitgenodigd te worden. Verweerder heeft geen aantekeningen bijgehouden van de telefonische contacten, maar het is onweersproken dat verweerder bij klaagster heeft aangedrongen op een gesprek met de werkgeefsters, terwijl hij op de hoogte was van spanningen in de arbeidsverhouding en klaagster hem meedeelde dat zij nog niet tot zo’n gesprek in staat was. Ook staat vast dat verweerder in een van de telefoongesprekken onbehoorlijke opmerkingen heeft gemaakt.

Het college overweegt, dat bij een ziekmelding samenhangend met een arbeidsconflict het op gang brengen van communicatie tussen werknemer en werkgever in het algemeen zinvol is voor een tijdige reïntegratie, maar is van oordeel dat de bedrijfsarts daarbij uitdrukkelijk ook de belangen van de werknemer in acht behoort te nemen. Verweerder had reeds in het telefonisch contact moeten inzien, dat een gesprek met de werkgeefsters op dat moment geen zin zou hebben. Verweerder had klaagster zelf moeten uitnodigen voor een persoonlijk gesprek, teneinde informatie in te winnen bij klaagster, te onderzoeken wat er precies aan de hand was en de mogelijkheden van communicatie met de werkgeefsters te bespreken. Dit is de aanbevolen werkwijze volgens de professionele standaard in de bedrijfgeneeskunde (STECR, Werkwijzer arbeidsconflicten, februari 2010).

Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat hij het achteraf betreurt dat hij onbehoorlijke opmerkingen heeft gemaakt en dat hij daaruit lering heeft getrokken.

In het persoonlijke contact dat vervolgens op verzoek van klaagster op 4 maart 2010 plaatsvond, heeft klaagster verweerder duidelijk gemaakt waarom communicatie met haar werkgeefsters nog niet haalbaar was. Verweerder heeft kort daarop van de huisarts het advies gekregen om tot 15 maart 2010 te wachten met die communicatie. Verweerder heeft dat advies, dat in de ontstane situatie mogelijk een goede manier geweest zou zijn om tot een oplossing te komen, niet opgevolgd. In plaats daarvan heeft hij geadviseerd tot zo spoedig mogelijke communicatie tussen werkgeefsters en klaagster. Verweerder is daarmee voorbijgegaan aan klaagsters belangen. Samengevat is het college van oordeel dat verweerder in de periode na de ziekmelding niet voldoende professioneel heeft gehandeld en onvoldoende bemiddelend is opgetreden. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten.

Over het verwijt van vooringenomenheid ten slotte overweegt het college, dat de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts te allen tijde duidelijk dient te zijn en dat elke schijn van partijdigheid behoort te worden vermeden. Het getuigt derhalve niet van professionaliteit van verweerder om, gezien diens toenmalige relatie met een zus van werkgeefsters, als bedrijfsarts van een van de werknemers op te treden.

Klachtonderdelen 1 tot en met 3 zijn gegrond.

5.2

Klaagster verwijt verweerder, dat hij onvoldoende informatie heeft ingewonnen bij klaagsters huisarts. Het college overweegt, dat uit de stukken en het besprokene ter zitting genoegzaam is komen vast te staan dat verweerder wel informatie heeft ingewonnen, zodat dit verwijt geen doel treft. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.3

Over de door verweerder gekozen locatie voor het spreekuurbezoek overweegt het college als volgt. Verweerder had voor deze locatie gekozen omdat hij spoed achter de verzuimbegeleiding wilde zetten, zijn eigen werklocatie (E) ver van klaagsters woonplaats en werklocatie is gelegen en klaagster begrijpelijkerwijs niet voelde voor een gesprek ten kantore van de werkgeefsters. De ruimte in J was weliswaar geen reguliere spreekkamer, maar blijkens de foto’s die verweerder ter zitting heeft overgelegd, wel een afsluitbare ruimte met een tafel en enkele stoelen. Het college oordeelt dat de gewraakte locatie wellicht geen schoonheidsprijs verdient, maar gezien de omstandigheden niet onaanvaardbaar te achten was. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.

Aldus gewezen op 1 maart 2011 door:

mr. T.L. de Vries, voorzitter

J. Edwards van Muijen, P.G.J. Koch en J.C. van der Molen, leden-arts

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist

mr. T.H.C. Coert, secretaries

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 26 april 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. T.L. de Vries , voorzitter

w.g. T.H.C. Coert , secretaris