ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1044 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/033Vp

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1044
Datum uitspraak: 19-04-2011
Datum publicatie: 19-04-2011
Zaaknummer(s): 2010/033Vp
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de sociaal psychiatrisch verpleegkundige dat hij zijn lichamelijke klachten en tandheelkundige problemen onvoldoende serieus heeft genomen. De klacht heeft voorts betrekking op de diagnostiek, het behandelplan en de dossierplicht. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.  

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 28 oktober 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle en vervolgens op 17 februari 2009 bij dit college binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

sociaal-psychiatrisch verpleegkundige,

wonende te D,

destijds werkzaam te E,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het verweerschrift;

-                     de repliek;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. Brouwer voornoemd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager is op advies van de Sociale Dienst gezien voor een intake door een psychotherapeut van destijds de Riagg. Na overleg binnen de Riagg is aan klager sociaal psychiatrische begeleiding verleend door verweerder. Klager heeft tussen november 1999 en januari 2003 ongeveer eens per drie weken een gesprek gevoerd met verweerder. De begeleiding richtte zich op het leren omgaan met de persoonlijkheidsstructuur en het motiveren voor een intensieve(re) behandeling.

2.2 Verweerder heeft van een aantal van die gesprekken aantekeningen gemaakt op papier waarop bovenaan is voorbedrukt ‘Persoonlijke werkaantekeningen’. Van het merendeel van de gesprekken heeft verweerder geen aantekeningen gemaakt.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  onvoldoende aandacht heeft gehad voor de mishandeling en de gebitschade die daarvan het gevolg was en de omstandigheden hieromheen. Deze feiten hebben volgens klager een sleutelrol gespeeld bij zijn problemen in de periode 1999-2003. Klager meent dat hierdoor ernstige emotionele problemen zijn verwaarloosd en dat dit tot schade van zijn gezondheid heeft geleid;

2.                  onvoldoende aandacht heeft gehad voor lichamelijke problemen van klager in het algemeen;

3.                  onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de volgens klager incorrecte hulpvraag zoals bij de Riagg bekend en die hulpvraag onvoldoende heeft bijgesteld;

4.                  onvoldoende aan verslaglegging heeft gedaan, waardoor diagnostiek, adviezen, begeleiding, behandeling en doorverwijzing niet goed zijn geweest. Klager stelt dat het steeds weer moeten beantwoorden van dezelfde vragen een pijnlijke en schadelijke ervaring is geweest.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft erkend dat de verslaglegging summier is geweest. Volgens verweerder was dit destijds niet ongebruikelijk, maar zou hij het tegenwoordig anders doen. Voor het overige heeft verweerder de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig voor de beoordeling van de klacht wordt daarop hierna ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Omtrent de verslaglegging van de gesprekken die verweerder tussen november 1999 en januari 2003 met klager heeft gevoerd, overweegt het college als volgt. Zoals vermeld onder de vaststaande feiten, heeft verweerder van een aantal van die gesprekken aantekeningen gemaakt op papier waarop bovenaan is voorbedrukt ‘Persoonlijke werkaantekeningen’. Het gaat hier om samenvattingen. Van het merendeel van de gesprekken heeft verweerder geen aantekeningen gemaakt. De persoonlijke werkaantekeningen zijn gevoegd in de status en kwalificeren niet (meer) als persoonlijke werkaantekeningen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij destijds ongeveer 50 cliënten op drie locaties had, met wie hij regulier gesprekken voerde, en dat hij voor de informatie die hij nodig had voor een adequate begeleiding en behandeling mede putte uit zijn geheugen. Naar het oordeel van het college was de begeleiding die verweerder bood, tevens te kwalificeren als behandeling, nu het doel daarvan was klager te leren omgaan met zijn persoonlijkheidsstructuur en hem te motiveren voor intensieve(re) behandeling. Verweerder heeft naar het oordeel van het college door de zeer summiere verslaglegging in strijd met artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek onvoldoende invulling gegeven aan de verplichting om een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van klager en aantekening te houden van de gegevens omtrent de gezondheid van klager. Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.2 Voor het overige heeft klager de klachtonderdelen naar het oordeel van het college na betwisting door verweerder onvoldoende toegespitst op concreet handelen of nalaten van verweerder. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder klager heeft geadviseerd de huisarts te bezoeken in verband met lichamelijke klachten en de tandarts te vragen om verwijzing naar een tandarts met ervaring in de behandeling van angstige patiënten. Klager heeft toegelicht dat hij de periode van november 1999 tot en met januari 2003, waarin hij bij verweerder kwam, als een moeilijke periode in zijn leven heeft ervaren. Het college heeft er kennis van genomen dat klager hulp heeft gezocht op advies van de Sociale Dienst hulp en dat klager in de periode waarin hij met verweerder sprak, nog niet toe was aan andere vormen van behandeling. In verband hiermee is in overleg met klager aan de begeleiding en behandeling door verweerder een beperkte invulling gegeven en is verdere diagnostiek uitgesteld. In het licht van een en ander heeft klager onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit is af te leiden dat de begeleiding en behandeling door verweerder te kort is geschoten. Aldus zijn er onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen tot gegrondheid van de overige klachtonderdelen.

5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel, die het karakter heeft van een zakelijke terechtwijzing, is daarvoor passend.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.

Aldus gewezen op 22 februari 2011 door:

mr. G. de Groot, voorzitter,

C.T.J. de Koning en D.M. van Etten, leden-verpleegkundigen,

mr. P. Tanja als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 19 april 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. G. de Groot, voorzitter

w.g. P. Tanja, secretaris