ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1018 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/042

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG1018
Datum uitspraak: 05-04-2011
Datum publicatie: 05-04-2011
Zaaknummer(s): 2010/042
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:  

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 maart 2010 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

psychiater,

wonende te D,

werkzaam te E,

v e r w e e r d e r;

gemachtigde mr. V.C.A.A.V. Daniels, advocaat te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift;

-                     het antwoord;

-                     de repliek met bijlagen;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     het proces-verbaal van het op 1 november 2010 gehouden mondeling vooronderzoek.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 8 februari 2011 behandeld.

Partijen, verweerder vergezeld door mr. Daniels, waren aanwezig.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       De (ex-)echtgenote van klager stond onder behandeling van verweerder, die als psychiater werkzaam is bij F te E.

2.2       In de voorlopige voorzieningenprocedure in het kader van de echtscheiding tussen klager en zijn echtgenote heeft de echtgenote van klager een door haar counselor en verweerder ondertekende verklaring ingebracht. Deze verklaring van 20 januari 2010, die gericht was aan de advocate van de echtgenote van klager, heeft de volgende inhoud:

‘Als behandelend aftercare counselor en psychiater van mevrouw G, verklaren wij, dat het op dit moment naar onze mening niet wenselijk is voor de gezondheid van mevrouw, dat zij haar huidige woning zou moeten verlaten. Mevrouw G heeft ons inziens op dit moment al haar energie nodig om te kunnen werken aan haar verdere herstel.

Daarnaast verklaren wij, dat wij mevrouw G goed in staat achten om de juiste zorg te bieden aan haar 14-jarige zoon H, die op dit moment door de week bij haar verblijft en in de weekends bij zijn vader.’

2.3       De echtgenote van klager is op 29 maart 2010 overleden.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het opstellen van de verklaring van 20 januari 2010, die in de echtscheidingsprocedure tussen hem en zijn echtgenote is ingebracht. Volgens klager had verweerder als behandelend arts van zijn echtgenote die verklaring niet mogen afgeven. Volgens klager is als gevolg van die verklaring, die volgens hem bovendien onjuistheden bevat, de strijd met zijn echtgenote om de voogdij over H heviger geworden en heeft de rechter besloten tot een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, hetgeen zeer belastend voor H is geweest.


4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht bestreden, in die zin dat hij zich op het standpunt heeft gesteld dat hij onder de gegeven omstandigheden de verklaring wel mocht afgegeven.

5. De overwegingen van het college.

5.1       Verweerder heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat voor zover de klacht mede door H zou zijn ingediend, klager niet ontvankelijk is. Het college volgt verweerder daar niet in.

Naar geldend tuchtrechtelijke jurisprudentie kan een persoon, niet zijnde de patiënt als rechtstreeks belanghebbende zich beklagen over het afgeven door een BIG ingeschreven beroepsgenoot van een verklaring indien deze nadelige consequenties voor die persoon kan hebben. In dit geval gaat het om een verklaring die in een echtscheidingsprocedure zou worden gebruikt. Ter zitting heeft verweerder, overigens anders dan bij het vooronderzoek, verklaard dat hij zich ervan bewust was dat de verklaring in dat kader werd gevraagd. Klager is de wettelijk vertegenwoordiger van H en uit dien hoofde ook gerechtigd om namens hem de klacht in te dienen, al is het College daarvan niet gebleken. Dat klager zelf belanghebbende is, is door verweerder niet (gemotiveerd) bestreden.

5.2       Wat de klacht betreft, het volgende. Onderdeel 3.2 van de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens, KNMG, januari 2010 (hierna: KNMG-richtlijn) bepaalt dat behandelend artsen wordt ontraden geneeskundige verklaringen af te geven ten behoeve van eigen patiënten.

Een geneeskundige verklaring is volgens de KNMG-richtlijn een (schriftelijke) verklaring die door een arts is opgesteld, ten behoeve van een patiënt die onder behandeling van die arts staat of stond. Een geneeskundige verklaring bevat een op medische gegevens gebaseerd waardeoordeel over de patiënt en diens gezondheidstoestand. Een behandelend arts wordt niet geacht objectief te zijn ten opzichte van zijn eigen patiënt. Daarnaast beschikt een behandelend arts meestal niet over de specifieke deskundigheid die nodig is voor het geven van een waardeoordeel. Ook is de arts veelal niet op de hoogte van de medische criteria waaraan de instantie die de verklaring nodig heeft de verklaring toetst. Een diagnose wordt over het algemeen niet gezien als een waardeoordeel, een prognose over het algemeen wel, aldus nog steeds de KNMG-richtlijn.

Een behandelend arts mag volgens de KNMG-richtlijn, met toestemming van de patiënt, wel feitelijke medische informatie verstrekken. Deze gegevensverstrekking moet zich echter beperken tot antwoorden op een specifieke vraagstelling waarbij slechts relevante, feitelijke informatie wordt verstrekt.

5.3       Het college is van oordeel dat de schriftelijke verklaring van verweerder moet worden aangemerkt als een geneeskundige verklaring. De verklaring bevat waardeoordelen over de patiënt van verweerder, zowel ten aanzien van haar woonsituatie als de zorg over H. Verweerder had zich als behandelend psychiater van het opstellen van deze verklaring moeten onthouden, zeker nu hij deze verklaring op verzoek van de advocate van zijn patiënt opstelde en aldus kon weten dat zijn verklaring zou worden gebruikt in een juridische procedure.

Verweerder heeft weliswaar gesteld dat er voor hem onder de gegeven omstandigheden aanleiding bestond om van het in de KNMG-richtlijn gegeven advies af te wijken, maar hij heeft dit standpunt met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht verder niet onderbouwd. Hij heeft uitsluitend verklaard dat hij, bekend met de hevige echtscheidingsperikelen tussen zijn patiënt en klager, in het belang van zijn patiënt stelling wilde nemen in die strijd en dat het (in overleg met andere bij zijn patiënt betrokken hulpverleners) een weloverwogen beslissing is geweest om tot het afgeven van de verklaring over te gaan.

5.4       Het college concludeert dat verweerder willens en wetens van het advies van de KNMG-richtlijn is afgeweken, zonder daarvoor een afdoende onderbouwing te geven en wetende dat zijn verklaring in juridische procedure gebruikt zou gaan worden. Het stelling nemen in een strijd tussen echtgenoten is nu juist iets wat een behandelend arts niet zou moeten doen. Daarbij is nog van belang dat verweerder klager en/of H nooit heeft gesproken en hun meningen dus niet heeft meegewogen. Verweerder had er bovendien voor kunnen kiezen om de verklaring door een onafhankelijke derde te laten opstellen. Ter zitting heeft hij daarover verklaard dat dat inderdaad te prefereren was geweest, maar dat hij daarvan in het licht van de snel naderende zitting, waarvoor die verklaring kennelijk nodig was, heeft afgezien. Dat is echter geen gegronde reden om als behandelend arts toch tot het afgeven van de geneeskundige verklaring over te gaan.

5.5       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij op grond van artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

Nu verweerder welbewust in strijd met de gedragsregels voor artsen heeft gehandeld wordt aanleiding gezien tot het opleggen van een maatregel die zwaarder is dan de lichtste. Daarbij is tevens betrokken dat verweerder er ter zitting blijk van heeft gegeven een volgende keer (onder dezelfde omstandigheden) weer op een zelfde wijze te zullen handelen. 

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege berispt verweerder.

Aldus gewezen op 8 februari 2011 door:

mr. R.A. Dozy, voorzitter,

D.E. de Jong, dr. T. Kuipers, dr. J.D. Banga, leden-arts,

mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist,

mr. B.P.W. Busch, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 5 april 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. R.A. Dozy, voorzitter

w.g. B.P.W. Busch, secretaris