ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG0991 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/032GZP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG0991
Datum uitspraak: 29-03-2011
Datum publicatie: 29-03-2011
Zaaknummer(s): 2010/032GZP
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   10/032GZP: Klager verwijt de gezondheidszorgpsycholoog, kort samengevat, dat hij een onzorgvuldige rapportage over hem en zijn gezin heeft uitgebracht. Waarschuwing.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 januari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle en na doorverwijzing bij het college op 15 februari 2010 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

gezondheidszorgpsycholoog,

wonende te D,

werkzaam te E,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde:  mr. drs. M.C. Hoogendam, advocaat, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het verweerschrift met de bijlagen;

-                     de repliek;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van klager, binnengekomen op 15 september 2010.  

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klager werd vergezeld door F en G, psycholoog. Verweerster werd bijgestaan door mr. drs. Hoogendam voornoemd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager is geboren in H en woont sinds 1988 in Nederland. In 1997 is hij in H getrouwd met I (verder te noemen: de ex-echtgenote).  Uit het huwelijk zijn vier kinderen geboren: J(1998), K (2000) L (2003) en M (2005). Op 25 februari 2008 heeft de ex-echtgenote de echtelijke woning samen met haar kinderen verlaten en is naar een onderduikadres gegaan.   

Vader is blijven wonen in de echtelijke woning in B en is al jaren werkzaam als gezinsvoogd bij N te O.

2.2 Op 16 juli 2008 heeft de Rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening het ouderlijk gezag toevertrouwd aan de ex-echtgenote.

Op 18 juli 2008 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (RvK) van de Rechtbank het verzoek gekregen om onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een (voorlopige) omgangsregeling tussen klager en zijn kinderen.

Op 29 juli 2009 heeft de RvK het verzoek van de Rechtbank gekregen om het onderzoek uit te breiden en tevens te onderzoeken of het in het belang van de kinderen is dat de ex-echtgenote alleen met het ouderlijk gezag wordt belast en welke hoofdverblijfplaats thans het meest in hun belang is.

2.3. Verweerster heeft samen met de orthopedagoog P op verzoek van de Raad van de Kinderbescherming de vier kinderen van klager en zijn ex-echtgenote onderzocht. 

Op 24 augustus 2009 zijn de psychodiagnostische onderzoeksrapporten van de vier kinderen afgerond.

In de rapportages onder het kopje “klinisch psychologische indrukken en bevindingen ten aanzien van vader” staat onder meer:

(…) Vader is afkomstig uit H en heeft een islamitische achtergrond. Volgens het islamitisch huwelijks- en personenrecht is vader het hoofd van het gezin en is hij verplicht in het levensonderhoud van zijn vrouw en wettige kinderen te voorzien. Binnen ditzelfde recht heeft moeder tot taak haar kinderen te verzorgen en op te voeden binnen de door haar man aangegeven kaders. Na echtscheiding behoudt de vader het gezag over de kinderen. Naar H recht heeft vader het gezag en dus het recht om zijn kind naar H mee te nemen, hierdoor kan er geen sprake van ontvoering zijn. (…) Vader ontkent mishandeling van moeder evenals het door moeder aangevoerde gedwongen seksueel contact. Vader ontkent eveneens dat hij de kinderen zou willen ontvoeren naar H. In het licht van zijn positie in het H recht is het tevens mogelijk dat vader het meenemen van de kinderen niet als ontvoeren beschouwd. (…)

In pedagogisch opzicht komt vader over als een strenge bepalende man, die op dwingende wijze en met gebruik van machtsmiddelen zijn opvoedingsgezag vorm gegeven heeft. Hierbij was overleg moeilijk en heeft vader weinig moeite gedaan om zich in de beleving en gevoelens van de kinderen te verplaatsen en zijn handelen hierop af te stemmen. De indruk is dat de bepalende opstelling deels cultureel bepaald is. Vader gaat hierdoor voorbij aan de wensen en behoeftes van de kinderen die in Nederland geboren zijn en een Nederlandse moeder hebben en vanuit de Nederlandse cultuur die zij mee krijgen behoefte hebben aan, op hun leeftijd aangepaste, vrijheden en mogelijkheden zich te ontwikkelen.

Het is de vraag of vader zonodig bereid en in staat is hulp te accepteren, zijn eerste streven is in het verleden geweest om bij problemen een beroep op familie te doen, zoals hij dat vanuit zijn cultuur meegekregen heeft.

2.5. Op 19 september 2009 heeft klager bezwaar aangetekend tegen de rapportages waarna besloten is tot een “psychologische en psychiatrische hertoetsing” van de rapportages door de gezondheidszorgpsycholoog Q, coördinator diagnostiek en de gezondheidszorgpsycholoog R, Hoofd S.

In de ongedateerde “Aanvulling op de rapportages betreffende de kinderen T d.d. 24 augustus 2009” is onder meer geconcludeerd :

“dat er sprake is van onevenwichtigheid van de definitieve rapportages , .m.n. waar het gaat om de beeldvorming van vader”.

Deze aanvulling op de rapportages heeft de Rechtbank niet tijdig bereikt om mee te wegen bij de door haar te nemen beslissingen .

De kinderen verblijven tot op heden bij de ex-echtgenote (op een voor klager geheim adres), die het volledig gezag over hen heeft gekregen.

3. De klacht en het standpunt van klager

Verweerster heeft haar onderzoek niet uitgevoerd met in achtneming van een psychodiagnostische/ psychologische onderzoeksmethode. Zij heeft bij haar beoordeling de situatie voordat de ex-echtgenote klager heeft verlaten buiten beschouwing gelaten en zij heeft het effect van de ontvoering door moeder op de kinderen niet meegewogen in haar rapportage. Zij geeft in haar rapportage een stereotype beeld van moslims en in het bijzonder van U en zij heeft bij haar onderzoek voornamelijk gericht op de religie van klager en zijn afkomst.

De klacht houdt - in de kern in - dat verweerster op vooringenomen wijze haar rapportage heeft opgesteld door een stereotype beeld van klager te schetsen dat voornamelijk is gebaseerd op zijn culture en religieuze achtergrond.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Naar vaste jurisprudentie moet rapportages als door verweerster uitgebracht voldoen aan de volgende criteria:

1.      in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

2.      de gronden vinden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport;

3.      die gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;

4.      de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied;

5.      de methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kon tot het beoogde doel leiden, dan wel de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Het tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

Verweerster heeft ter terechtzitting verklaard dat zij moeite heeft gehad bij haar onderzoek met de omstandigheid dat beide ouders geheel verschillende beschrijvingen gaven van de gang van zaken binnen het gezin staande het huwelijk. Ook heeft zij aangevoerd dat er weinig of geen informatie was te verkrijgen van een onafhankelijke derde.

Zo was er in het verleden geen hulpverlening bij het gezin betrokken geweest. Verweerster heeft zich daardoor noodgedwongen moeten baseren op de informatie die beschikbaar was bij het S i.c. de informatie die de RvK had verzameld bij de scholen waar de kinderen op hadden gezeten in B.  

Deze worsteling blijkt echter niet uit haar rapportages. In plaats van terughoudendheid te betrachten bij het doen van aannames en het trekken van conclusies heeft verweerster stellige uitspraken gedaan over de persoon van klager en heeft zij verhalen of veronderstellingen die haar ter ore zijn gekomen via de ex-echtgenote en de kinderen als feitelijk juist aangenomen ook al werden deze door klager betwist. Daarbij is het meest in het oogspringend dat verweerster is meegegaan in de vrees voor ontvoering van de kinderen zonder dat hiervoor enig aanknopingspunt te vinden was anders dan de algemeenheden die zij uit de door haar geraadpleegde literatuur zonder bronvermelding in haar rapportages heeft aangehaald. Het had op de verweerster weg gelegen juist in een situatie als onderhavige kritisch te onderzoeken waar deze vrees op was gebaseerd. 

Ook heeft verweerster in haar rapportage meer dan eens geschreven over mishandelingen die zouden hebben plaatsgevonden. Klager heeft erkend dat hij zijn kinderen weleens met een houten pollepel op de handen sloeg wanneer zij niet wilden luisteren. Los van de discussie of deze opvoedingsmethode wenselijk is, roept de term mishandeling in dit verband vraagtekens op. In ieder geval heeft deze zware kwalificatie bijgedragen aan het beeld van klager waartegen hij zich begrijpelijkerwijs verzet.

Verweerster heeft zich bij deze beeldvorming kennelijk niet alleen laten leiden door de informatie die zij van de ex-echtgenote heeft verkregen maar ook uit de gesprekken met de kinderen die op het moment van onderzoek respectievelijk tussen de elf en vier jaar oud waren en die hun vader gedurende anderhalf jaar niet meer hadden gezien of gesproken. De leeftijd van de kinderen, de relatief lange periode waarin zij hun vader niet meer hadden gezien en de bijzondere omstandigheden zoals, op een geheim adres wonen en onder een andere naam leven, hadden aanleiding moeten zijn voor verweerster om nader onderzoek te doen dan wel terughoudender te zijn in haar uitspraken.  

Deze bijzondere omstandigheden kunnen immers leiden tot een vertekening van de werkelijkheid, wat in dit geval in het nadeel van klager kam uitwerken.

Gelet op de beperkte (onafhankelijke) bronnen die verweerster tot haar beschikking had, was het daarnaast zorgvuldiger geweest dat zij in plaats van af te gaan op de informatie van de RvK zèlf de betrokken leerkrachten van de voormalige scholen van de kinderen had bevraagd. Ook had verweerster bij een dergelijk gebrek aan “betrouwbare” bronnen kunnen overwegen om klager en zijn ex-echtgenote aan een uitgebreider (psychologisch) onderzoek bloot te stellen. Het is in ieder geval niet gebleken dat zij hiertegen bezwaar hadden.

Dit alles overwegende komt het college tot het oordeel dat de rapportage niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. In het bijzonder is het van klager geschetste (negatieve) beeld onvoldoende onderbouwd. Dit klemt des te meer daar de gevolgen van een dergelijke rapportage voor betrokkenen –zoals ook hier is gebleken- verregaand kunnen zijn.  

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerster.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften De Psycholoog en GZ-psychologie ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 1 februari 2011 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

dr. C.H.J.A.M. van de Vijfeijken en B.R. Jedding, leden-gezondheidszorgpsycholoog,

mr. T.H.C. Coert, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 29 maart 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. T.H.C. Coert, secretaris