ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG0937 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/047

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG0937
Datum uitspraak: 08-03-2011
Datum publicatie: 08-03-2011
Zaaknummer(s): 2010/047
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 9 maart 2010 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

psychiater,

wonende en werkzaam te B,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     de brief met de bijlage van de gemachtigde van klaagster mr. E. Pans, advocaat te Amsterdam, binnengekomen op 22 april 2010;

-                     het antwoord;

-                     de repliek met de bijlagen;

-                     de brieven met de bijlagen van mr. Pans voornoemd, respectievelijk binnengekomen op 31 augustus en 14 oktober 2010;

-                     de dupliek;

-                     de brief met de bijlagen van mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht, namens verweerder, binnengekomen op 20 oktober 2010;

-                     de brief van de gemachtigde van klaagster mr. Pans voornoemd, binnengekomen op 22 oktober 2010;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de fax van mr. De Jong voornoemd, binnengekomen op 27 oktober 2010;

-                     het proces-verbaal (met de bijlage) van de op 2 november 2010 gehouden terechtzitting, onder meer inhoudende het wrakingsverzoek van mr. De Jong voornoemd namens verweerder;

-                     de beslissing van het college van 9 november 2010 op het wrakingsverzoek, en de daaraan voorafgegane gewisselde stukken ;

-                     de faxen van mr. Pans voornoemd, respectievelijk binnengekomen op 17 december 2010 en 10 januari 2011;

-          de pleitnotities van mr. Pans voornoemd, door haar, namens klaagster, overgelegd ter terechtzitting van 12 januari 2011;

-                     de pleitnotities van mr. Ch.L. van den Puttelaar, advocaat te Rotterdam door haar, namens verweerder, overgelegd ter terechtzitting van 12 januari 2011.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting, en wel naar anologie van art. 57 lid 1 Wet BIG gezamenlijk met de klachtzaken eveneens tegen verweerder – en in zijn

hoedanigheden van psychiater en psychotherapeut -  gericht, geregistreerd onder de nummer 10/046(P) en 10/220(P)

Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. Van den Puttelaar voornoemd. Klaagster werd bijgestaan door mr. Pans voornoemd.

Mr. J. M. Beer, advocaat te Amsterdam, tevens gemachtigde van klaagster was met bericht van verhindering.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster is van 1997 tot met 2008 onder (psychoanalytische) behandeling geweest van verweerder. Vanaf circa 2001 heeft klaagster verweerder regelmatig vergezeld naar opera’s, concerten, musea en kunstbeurzen. Vanaf circa 2004 heeft verweerder klaagster betrokken bij de organisatie die zich bezig houdt met de vraag, wie de werkelijke schrijver is van de werken toegeschreven aan D. In die organisatie was verweerder ook zelf actief. Hij heeft haar gevraagd om bestuurslid te worden van bedoelde organisatie. In de periode 2004-2008 hebben klaagster en verweerder samen diverse nationale en internationale congressen over dit onderwerp bezocht en er ook enkele samen georganiseerd. Daarnaast bezochten verweerder en klaagster elkaar regelmatig thuis. Ook hebben verweerder en klaagster twee artikelen geschreven in een tijdschrift waarvan klaagster hoofdredacteur was. Samen hebben zij tevens een artikel geschreven over een D-congres. Aan de uitstapjes en bezoeken nam ook een medepatiënte,(klaagster in de zaak met nummer 10/046(P)) soms deel.

In februari 2004 is ten behoeve van de D-projecten een gezamenlijke rekening geopend. Onder meer in een e-mailbericht aan bedoelde klaagster in de zaak met nummer 10/046(P), met wie hij een seksuele verhouding had, heeft verweerder kritische uitlatingen over klaagsters persoonlijkheid en uiterlijk gedaan. Aanleiding hiervoor waren spanningen tussen verweerder, klaagster en die medepatiënte in het kader van hun betrokkenheid bij de organisatie van een D-symposium.

Toen klaagster ter ore kwam dat deze medepatiënte een verhouding had met verweerder en zij in een later stadium in gesprek kwam met voornoemde patiënte heeft zij de behandelrelatie met verweerder verbroken.

Klaagster en voornoemde medepatiënte hebben op 27 november 2009 bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg(IGZ) melding gedaan over beweerde misdragingen van verweerder. Na onderzoek en verhoor van de klaagsters en verweerder heeft de IGZ bovenvermelde klacht met nummer 10/220(P) ingediend.

Verweerder is als lid van het E in verband met deze zaak door het bestuur geroyeerd, met welk besluit naar aanleiding van het beroep daartegen van verweerder de Buitengewone Ledenvergadering september 2010 heeft ingestemd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  zich op een grensoverschrijdende wijze gedragen heeft door gedurende de behandeling een vriendschappelijke relatie met klaagster aan te gaan;

2.                  zich op een grensoverschrijdende wijze gedragen heeft door gedurende de behandeling zakelijke relaties met klaagster aan te gaan;

3.                  zijn geheimhoudingsplicht jegens klaagster heeft geschonden;

4.                  een ondeugdelijk behandelbeleid heeft gevoerd.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de verwijten voor het grootste deel erkend. Wel heeft hij bezwaren   tegen het door klaagster geuite verwijt dat hij geen inzicht heeft in de onjuistheid van zijn handelen. Verweerder is in 2007 in analyse gegaan en heeft zich vanaf 2009 onder behandeling gesteld van een psychiater om antwoord te krijgen op de vraag, hoe het heeft kunnen gebeuren en hoe de misstappen in de toekomst kunnen worden voorkomen.

5. De overwegingen van het college.

5.1       De klachtonderdelen worden gezamenlijk behandeld.

Naar verweerder heeft erkend heeft hij een langdurige relatie onderhouden met klaagster die zich aan zijn zorg had toevertrouwd. Klaagster had een gecompliceerde levensgeschiedenis maar bleek ondanks haar verschillende sterke eigenschappen en talenten in toenemende mate afhankelijk te worden van de waardering van verweerder en zijn genegenheid. Klaagster heeft jarenlang van alles gedaan om zijn goedkeuring te kunnen wegdragen en bij hem in de smaak te vallen. Klaagster werd gekenmerkt door grote kwetsbaarheid.

In plaats van afstand te bewaren en zich volledig te concentreren op de hulpvragen van klaagster, waarop hij “slechts” professioneel had in te gaan, heeft verweerder het laten gebeuren dat hij een vriendschappelijke en een zakelijke relatie met haar is aangegaan. Bij klaagster bij wie – volgens verweerder – de psychoanalyse onvoldoende effect liet zien, heeft verweerder onder meer een bepaald aanvechtbaar alternatief toegepast om haar te introduceren in de wereld van zijn “hobby” , te weten E. Onder verwijzing naar de hierboven weergegeven feiten wordt geconcludeerd dat daarna jarenlang een intense relatie is onderhouden, waarbij verweerder uitgebreid heeft geprofiteerd van de inzet en capaciteiten van klaagster.  

5.2       Verweerder heeft de ernstig verwijtbare beslissing genomen om ondanks deze “buitencontacten” ook de professionele contacten voort te zetten.

Verweerder heeft geprofiteerd van de inzet en capaciteiten van klaagster, waarnaast hij gedurende vele jaren zich ook ruimschoots heeft laten betalen voor deze therapeutische contacten, al dan niet door klaagster zelf dan wel door haar verzekeringsmaatschappij. Daarbij bleef het niet. Hij heeft zich ook laten fêteren en geschenken aanvaard. Er was sprake van een eenzijdige royaliteit van de kant van klaagster. Hij had dit moeten herkennen als een bewijs dat klaagster er (bijna) alles voor over had om de persoonlijke relatie voort te zetten en verweerder niet te verliezen. Omdat klaagster en bedoelde medepatiënte elkaar kenden is het verweerder op zeker moment duidelijk geworden dat de beide vrouwen rivalen van elkaar werden. In de gesprekken en e-mailcontacten van beiden met hem kwam dit naar voren. En ook toen heeft verweerder niet met onmiddellijke ingang alle relaties, professioneel en vriendschappelijk en/of zakelijk, met klaagster verbroken.

5.3       Hij heeft tegenover de andere klaagster zich in uitermate onaangename bewoordingen en met persoonlijke details over klaagster uitgelaten, zich niet gehinderd voelende door de plicht om zijn mond te houden over wat hij van klaagster “in zijn spreekkamer” had gehoord.

5.4       Verweerder heeft voor een uiterst magere verslaglegging van zijn behandelingen van klaagster gezorgd. Zijn verweer, dat de meeste informatie “ in zijn hoofd” zit, miskent volledig zijn professionele plicht om, onder meer maar niet uitsluitend ten behoeve van een eventueel opvolgend hulpverlener, nauwgezet bij te houden wat zijn behandelplan en wat de vorderingen waren. Verweerder heeft overigens ook niet kunnen uitleggen wat de stand van zijn behandeling was op het moment dat deze in de zomer van 2008 ten einde kwam.

5.5       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.8       Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat alleen de zwaarste maatregel van

doorhaling hier op zijn plaats is. Ondanks de staat van dienst waarop verweerder 

     zich beroept en ondanks het door hem gemelde inzicht in het foutieve van zijn

handelen kan niet anders worden vastgesteld dan dat verweerder zich met zijn jarenlang welbewust volgehouden en veelvuldige schendingen van zijn plichten als hulpverlener jegens klaagster (emotioneel, financieel en professioneel) zichzelf het recht heeft ontnomen om nog langer als arts/psychotherapeut werkzaam te zijn.

5.9        Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij

onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt. Publicatie is noodzakelijk omdat nog eens breder bekend te maken dat voor allen die zijn ingeschreven in het BIG-register geldt dat zij hun beroep op het spel zetten indien zij ongeoorloofde (seksuele) relaties met hun patiënten combineren met het laten voortbestaan van de professionele contacten, of met andere verzwarende omstandigheden.

6.         De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege

Beveelt de doorhaling van de inschrijving in het register van verweerder als arts met als specialisme psychiatrie.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 12 januari 2011 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

C.M. Sonnenberg en P. Beker, leden-arts

mr. T.H.C. Coert, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 8 maart 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. T.H.C. Coert, secretaris