ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG0936 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/046

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG0936
Datum uitspraak: 08-03-2011
Datum publicatie: 08-03-2011
Zaaknummer(s): 2010/046
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 8 maart 2010 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

psychiater,

wonende en werkzaam te B,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     de brief met de bijlage van de gemachtigde van klaagster mr. E. Pans, advocaat te Amsterdam, binnengekomen op 22 april 2010;

-                     het antwoord;

-                     de repliek met de bijlagen;

-                     de brieven met de bijlagen van de gemachtigde van klaagster mr. Pans voornoemd, respectievelijk binnengekomen op 31 augustus en 14 oktober 2010;

-                     de dupliek;

-                     de brief met de bijlagen van mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht, namens verweerder, binnengekomen op 20 oktober 2010;

-                     de brief van de gemachtigde van klaagster mr. Pans voornoemd, binnengekomen op 22 oktober 2010;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de fax van mr. De Jong voornoemd, binnengekomen op 27 oktober 2010;

-                     het proces-verbaal (met de bijlage) van de op 2 november 2010 gehouden terechtzitting, onder meer inhoudende het wrakingsverzoek van mr. De Jong voornoemd namens verweerder;

-                     de beslissing van het college van 9 november 2010 op het wrakingsverzoek, en de daaraan voorafgegane gewisselde stukken ;

-                     de faxen van mr. Pans voornoemd, respectievelijk binnengekomen op 17 december 2010 en 10 januari 2011;

-          de pleitnotities van mr. Pans voornoemd, door haar, namens klaagster, overgelegd ter terechtzitting van 12 januari 2011;

-                     de pleitnotities van mr. Ch.L. van den Puttelaar, advocaat te Rotterdam door haar, namens verweerder, overgelegd ter terechtzitting van 12 januari 2011.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting, en wel naar anologie van art. 57 lid 1 Wet BIG gezamenlijk met de klachtzaken eveneens tegen verweerder – en in zijn hoedanigheden van psychiater en psychotherapeut - gericht,geregistreerd onder de nummers 10/047(P) en 10/220(P).

Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. Van den Puttelaar voornoemd. Klaagster werd bijgestaan door mr. Pans voornoemd.

Mr. J. M. Beer, advocaat te Amsterdam tevens gemachtigde van klaagster was met bericht van verhindering afwezig.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster heeft van 1967-2001 met haar voormalige echtgenoot in D gewoond. Na haar terugkomst in Nederland heeft zij ter verwerking van haar echtscheiding en traumatische ervaringen in D hulp gezocht bij verweerder. Omstreeks drie maanden na de aanvang van de therapie zijn klaagster en verweerder een vriendschappelijke relatie aangegaan waarbij zij gezamenlijk (culturele) uitstapjes maakten.

Vanaf de zomer van 2002 heeft verweerder haar thuis bezocht. Ook heeft hij haar actief betrokken bij zijn passie voor de schrijver E onder meer door haar mee te nemen naar congressen over dat thema. Eind 2003 is de moeder van klaagster overleden. Verweerder heeft klaagster aangeraden om er “even uit te gaan” en een vriendin te bezoeken in F.

In april 2004 zijn verweerder en klaagster naar F gereisd en hebben daar een hotelkamer gedeeld waarna een seksuele relatie is ontstaan. In de jaren die volgden heeft klaagster verschillende buitenlandse reizen met verweerder gemaakt. Klaagster betaalde de kosten hiervan (deels) ook voor verweerder en kocht voor hem onder meer manchetknopen ter waarde van ongeveer $ 2.000,-.   

Tijdens de ontmoetingen tussen klaagster en verweerder hebben zij verschillende keren paddo’s gebruikt. Tussen 2004 en 2006 heeft verweerder klaagster geadviseerd met betrekking tot de aankoop van een huis en de verbouwing daarvan.     

In januari 2007 heeft klaagster de behandelrelatie met verweerder beëindigd en de therapeutische behandeling voortgezet bij een ander. In juni 2007 heeft verweerder met medewerking van klaagster een symposium over E georganiseerd.

Op 1 april 2008 is klaagster verhuisd van G naar B. Verweerder heeft klaagster een paar keer ten huwelijk gevraagd. In mei 2008 heeft verweerder klaagster een trouwring overhandigd waarvan hij mededeelde dat hij deze op de kermis had gekocht. In augustus 2009 heeft klaagster de verhouding met verweerder verbroken. 

Klaagster en een medepatiënte ( klaagster in de zaak met nummer 10/047(P)) hebben op 27 november 2009 bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg(IGZ) melding gedaan over beweerde misdragingen van verweerder. Na onderzoek en verhoor van de klaagsters en verweerder heeft  IGZ bovenvermelde klacht met nummer 10/220(P) ingediend.

Verweerder is als lid van het H in verband met deze zaak door het bestuur geroyeerd, met welk besluit naar aanleiding van het beroep daartegen van verweerder de Buitengewone Ledenvergadering september 2010 heeft ingestemd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  zich op een grensoverschrijdende wijze gedragen heeft door gedurende de behandeling een seksuele relatie met klaagster aan te gaan;

2.                  klaagster ertoe heeft bewogen om hallucinerende middelen te gebruiken;

3.                  klaagster ertoe heeft bewogen om sommen geld aan (relaties van hem) te betalen;

4.                  een ondeugdelijk behandelbeleid heeft gevoerd.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de verwijten voor het grootste deel erkend. Wel heeft hij bezwaren   tegen het door klaagster geuite verwijt dat hij geen inzicht heeft in de onjuistheid van zijn handelen. Verweerder is in 2007 in analyse gegaan en heeft zich vanaf 2009 onder behandeling gesteld van een psychiater om antwoord te krijgen op de vraag, hoe het heeft kunnen gebeuren en hoe de misstappen in de toekomst kunnen worden voorkomen.

5. De overwegingen van het college.

5.1       De klachtonderdelen worden gezamenlijk behandeld.

Naar verweerder heeft erkend heeft hij een langdurige relatie onderhouden met klaagster die zich aan zijn zorg had toevertrouwd. Klaagster had een gecompliceerde levensgeschiedenis maar bleek ondanks haar verschillende sterke eigenschappen en talenten in toenemende mate afhankelijk te worden van de waardering van verweerder en zijn genegenheid. Klaagster heeft jarenlang van alles gedaan om zijn goedkeuring te kunnen wegdragen en bij hem in de smaak te vallen. Klaagster werd gekenmerkt door grote kwetsbaarheid.

In plaats van afstand te bewaren en zich volledig te concentreren op de hulpvragen van klaagster – de verwerking van haar echtscheiding en de traumatische ervaringen - waarop hij “slechts” professioneel had in te gaan, heeft verweerder het laten gebeuren dat hij eerst een vriendschappelijk en in 2004 ook een seksuele relatie is aangegaan. Dat laatste gebeurde uitgerekend op een moment dat haar kwetsbaarheid was verhevigd door het recente overlijden van haar moeder.

5.2       Verweerder heeft de ernstig verwijtbare beslissing genomen om ondanks deze “buitencontacten” ook de professionele contacten voort te zetten.

En naar aannemelijk is heeft hij gedurende vele jaren zich ruimschoots laten betalen voor deze therapeutische contacten, al dan niet door klaagster zelf dan wel door haar verzekeringsmaatschappij. In dit verband wordt overigens opgemerkt dat ook na beeindiging van de professionele relatie het overigens evenmin is toegestaan buiten therapeutische contacten te onderhouden.

Daarbij bleef het niet. Hij heeft zich ook laten fêteren en geschenken aanvaard. Er was sprake van een eenzijdige royaliteit van de kant van klaagster. Hij had dit moeten herkennen als een bewijs dat klaagster er (bijna) alles voor over had om de persoonlijke relatie voort te zetten en verweerder niet te verliezen. Omdat klaagster en bedoelde andere klaagster elkaar kenden is het verweerder op zeker moment duidelijk geworden dat de beide vrouwen rivalen van elkaar werden. In de gesprekken en e-mailcontacten van beiden met hem kwam dit naar voren. En ook toen heeft verweerder niet met onmiddellijke ingang alle relaties, professioneel of seksueel/vriendschappelijk en/of zakelijk, met klaagster verbroken.

5.3       In dit verband verdient het volgende nog bespreking bespreking. Gebleken is dat verweerder patiënten met klaagster in contact te brengen opdat zij hen tot steun zou zijn. In het midden gelaten of deze aanpak enig therapeutisch doel dient, verraadt deze beslissing van verweerder een ontoelaatbare vermenging van rollen waarin hij zijn plicht tot geheimhouding tegenover klaagster en bedoelde patiënten met voeten treedt.

5.4       Verweerder heeft een bedenkelijke rol gespeeld bij zakelijke transacties van klaagster betreffende haar nieuwe huis. Aannemelijk is dat hij zelfs zijn verantwoordelijkheid niet heeft genomen toen klaagster in grote financiële problemen kwam door zacht gezegd hoogst ongelukkige transacties van personen die door verweerder waren geïntroduceerd.

5.5       Omdat klaagster tegen verweerder opkeek, heeft hij het laten gebeuren, dat zij dingen deed of toeliet, waar zij achteraf grote spijt van heeft. Als professionele hulpverlener – en in het bijzonder als arts en psychotherapeut - had verweerder bij deze van hem afhankelijke patiënt moeten beseffen dat zijn invloed onevenredig groot was. Het gebruik van paddo’s, die naar verweerder niet heeft weersproken  op zijn initiatief waren aangeschaft en over de mogelijke risico’s hij haar heeft gerust gesteld, is daar een voorbeeld van waarvan hem ook tuchtrechtelijk een verwijt gemaakt kan worden.

5.6      Verweerder heeft voor een uiterst magere verslaglegging van zijn behandelingen van klaagster gezorgd. Zijn verweer, dat de meeste informatie “ in zijn hoofd” zit, miskent volledig zijn professionele plicht om, onder meer maar niet uitsluitend ten behoeve van een eventueel opvolgend hulpverlener, nauwgezet bij te houden wat zijn behandelplan en wat de vorderingen waren. Verweerder heeft overigens ook niet kunnen uitleggen wat de stand van zijn behandeling was op het moment dat deze in 2007 ten einde kwam.

5.7       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) jegens patiënte had behoren te betrachten.

5.8       Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat alleen de zwaarste maatregel van

doorhaling hier op zijn plaats is. Ondanks de staat van dienst waarop verweerder 

     zich beroept en ondanks het door hem gemelde inzicht in het foutieve van zijn

handelen kan niet anders worden vastgesteld dan dat verweerder zich met zijn jarenlang welbewust volgehouden en veelvuldige schendingen van zijn plichten als hulpverlener jegens klaagster (emotioneel, financieel en professioneel) zichzelf het recht heeft ontnomen om nog langer als arts/psychotherapeut werkzaam te zijn.

5.9        Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij

onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt. Publicatie is noodzakelijk omdat nog eens breder bekend te maken dat voor allen die zijn ingeschreven in het BIG-register geldt dat zij hun beroep op het spel zetten indien zij ongeoorloofde (seksuele) relaties met hun patiënten combineren met het laten voortbestaan van de professionele contacten, of met andere verzwarende omstandigheden.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege:

Beveelt de doorhaling van de inschrijving in het register van verweerder als arts met als specialisme psychiatrie.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 12 januari 2011 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

C.M. Sonnenberg en P. Beker, leden-arts,

mr. T.H.C. Coert, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 8 maart 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J..S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. T.H.C. Coert, secretaris