ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG0848 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/373

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG0848
Datum uitspraak: 18-01-2011
Datum publicatie: 18-01-2011
Zaaknummer(s): 2009/373
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klager verweet de bedrijfsarts dat hij geen melding had gemaakt van het feit dat hij basisarts was en (nog) geen bedrijfsarts. Het college achtte de klacht gegrond. Klager had de arts terecht verweten dat hij zich had gepresenteerd als bedrijfsarts en dat hij ook in de schriftelijke stukken had nagelaten duidelijkheid over zijn hoedanigheid te verschaffen. Het college heeft de arts de maatregel van een waarschuwing opgelegd.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 december 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te  B,

k l a g e r,

tegen

C,

arts,

thans wonende te D,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift;

-                     het antwoord;

-                     de repliek met bijlagen;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van de gemachtigde van klager de heer E, bedrijfsarts, van 7 juli 2010 met bijlagen;

-                     de brief van verweerder van 30 juli 2010;

-                     de brief van het college van 12 augustus 2010 aan verweerder;

-                     de dupliek;

-                     de brief van het college van 16 september 2010 aan verweerder;

-           de pleitnotities van E, namens klager overgelegd ter terechtzitting.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 23 november 2010 behandeld.

Klager was aanwezig. Hij werd bijgestaan door de heer E, bedrijfsarts, verbonden aan het F te G. Verweerder is met bericht niet verschenen.  

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Op 29 juli 2009 heeft verweerder klager gezien in verband met ziekteverzuim. Klager was werkzaam bij H. Per brief van 31 juli 2009 heeft verweerder een schriftelijk verslag van dit gesprek verzonden naar klager. In de brief staat als eerste arbeidsongeschiktheidsdag van klager 10 maart 2009 vermeld en als conclusie: re-integratiemogelijkheden. Onderaan de brief staat vermeld:

I

C

NB : Dit is een automatisch gegenereerde brief en is daarom niet ondertekend. ”

E heeft bij brief van 7 juli 2009 aan het college als bijlage een CD verzonden bevattende de opname van het gesprek tussen verweerder en klager tijdens het spreekuur op 29 juli 2009, aldus E. Als bijlage bij de repliek heeft E hiervan een transcriptie gezonden. In deze transcriptie staat onder meer het volgende vermeld:

“… A ….Bent u bedrijfsarts

C: ja ,ik ben bedrijfsarts, ja

…..

     A: Ja , ik had zo vaak gevraagd van mag ik asjeblieft een bedrijfsarts zien.??

                   … Ik ben blij dat ik een bedrijfsarts heb..

3. Het standpunt van klager en de klacht.

 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder zich uitgeeft als bedrijfsarts,

terwijl hij dat niet is en dat hij onduidelijk is over zijn hoedanigheid in zijn schriftelijke correspondentie.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Daarbij heeft verweerder nog gesteld dat hij tegenover klager expliciet heeft aangegeven dat hij basisarts is en dat hij de opleiding tot bedrijfsarts volgt. Verweerder heeft klager tijdens genoemd consult zijn BIG nummer gegeven opdat klager zijn registratie zou kunnen controleren.  

5. De overwegingen van het college.

Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen kan worden vastgesteld dat klager eenmalig contact heeft gehad met verweerder en wel op 29 juli 2009. Klager heeft dat ter zitting ook erkend. Het college gaat bij de beoordeling van onderhavige klacht daarvan uit.

Nu verweerder bij dupliek de gelegenheid heeft gehad inhoudelijk te reageren op de in het geding gebrachte transcriptie van het gespreksverslag van 29 juli 2009 tussen hem en klager en nu verweerder ook niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om ter zitting te verschijnen en commentaar te geven, moet het ervoor worden gehouden dat de transcriptie een juiste en volledige weergave betreft van voornoemd gesprek tussen klager en verweerder. Daarvan uitgaande, heeft het college de opname beluisterd en kunnen vaststellen dat verweerder de vraag van klager of hij bedrijfsarts was bevestigend heeft beantwoord. De conclusie is dan ook dat verweerder zich bij het spreekuurconsult tegenover klager als bedrijfsarts heeft gepresenteerd door voornoemde vraag bevestigend te beantwoorden.

In de transcriptie wordt niet vermeld dat verweerder in opleiding is tot bedrijfsarts en dat hij klager zijn BIG registratienummer zou hebben verstrekt, zoals verweerder bij antwoord heeft gesteld. Het college gaat er derhalve vanuit dat deze stelling van verweerder niet aannemelijk is geworden. Voorts staat vast dat verweerder in de brief van 31 juli 2009 niet de titel bedrijfsarts heeft gevoerd. Deze brief is weliswaar geautomatiseerd aangemaakt, maar dat had verweerder er niet van hoeven te weerhouden om met een simpele pennenstreek aan te geven dat hij bedrijfsarts in opleiding was. Verweerder moet ook in zijn schriftelijke correspondentie helder zijn en duidelijkheid verschaffen over de hoedanigheid waarin hij optreedt.  

Dat klager zonder medeweten en zonder toestemming van verweerder een opname heeft gemaakt van voornoemd gesprek, kan wellicht niet als correct worden bestempeld, maar nu verweerder in de repliek heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het gebruik van de opname en hem de gelegenheid is geboden te reageren op de transcriptie van het gesprek, is het college van oordeel dat het gebruik daarvan als bewijsmiddel in dit geval niet ongeoorloofd is te achten.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Klager verwijt verweerder terecht dat hij zich heeft gepresenteerd als bedrijfsarts en dat hij ook in de schriftelijke correspondentie heeft nagelaten duidelijkheid over zijn hoedanigheid te verschaffen. Verweerder stond en staat niet als bedrijfsarts ingeschreven in het specialistenregister en handelt in strijd met artikel 17 lid 1 en 2 van de Wet BIG.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.

Aldus gewezen op 23 november 2010 door:

mr. T.L. de Vries, voorzitter,

J. van Asma, dr. P. Speelman en P.G.J. Koch, leden-arts,

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,

mr. M. Bleeker-Hemmes,.als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 18 januari 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. T.L. de Vries, voorzitter

w.g. M. Bleeker-Hemmes, secretaris

Voor mededelingen omtrent hoger beroep zie aangehecht blad.