ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG0847 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/245

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2011:YG0847
Datum uitspraak: 18-01-2011
Datum publicatie: 18-01-2011
Zaaknummer(s): 2009/245
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie:   Klaagster verweet de dermatoloog dat hij onzorgvuldig had gehandeld door een ongevraagde behandeling op haar toe te passen –massage van gewrichten en de buik- terwijl zij kwam voor een huidonderzoek. De klacht had voorts betrekking op de bejegening. De dermatoloog heeft de klacht betwist. Het college achtte de klacht grotendeels gegrond. Het college maakte zich ernstig zorgen over de handelwijze van de dermatoloog en zijn visie ten aanzien van de oorzaak van de huidklachten in samenhang met buikklachten tezamen met zijn behandeling. De behandeling die de dermatoloog had verricht, zonder het geven van informatie en het vragen van toestemming, was niet "evidence based". Het college heeft de inschrijving van de dermatoloog in het register geschorst voor de duur van twee maanden.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 26 juli 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

dermatoloog,

wonende te D,

thans werkzaam te E,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift;

-                     het aanvullend klaagschrift;

-                     het antwoord;

-                     de repliek;

-                     de brief van het college van 27 november 2009 aan klaagster;

-                     de brief van klaagster van 30 november 2009 aan het college;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van verweerder van 29 oktober 2010 aan het college met de bijlagen;

-                     de brief van klaagster van 3 november 2010 aan het college.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 23 november 2010 behandeld.

Klaagster is met bericht niet verschenen. Zij werd vertegenwoordigd door F, medewerker van de G te E. Verweerder was aanwezig.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder is werkzaam als dermatoloog bij H. Deze poliklinieken hebben vestigingen in E en I. Verweerder heeft klaagster op de vestiging te E gezien.

Klaagster was door haar huisarts, J,  met spoed verwezen voor een dermatologisch consult. In de verwijsbrief van 17 juni 2009 van J staat onder meer het volgende vermeld:

Graag uw (her) beoordeling bij A, 84 jaar, ivm een recidief huidlesie re op het coeur. Zie eerdere correspondentie uit ’05 hierover. ” 

Verweerder heeft klaagster op 30 juni 2009 op zijn spreekuur gezien. In de status staat beschreven dat klaagster zich zeer ongerust maakte over een plek op het coeur. Zij was net uit het ziekenhuis ontslagen in verband met een gastro-enteritis. Klaagster had nog veel last van buikpijn. Voorts was zij bekend met fibromyalgie en hypertensie.

Verweerder heeft bij antwoord gesteld dat klaagster veel last had van spier en gewrichtspijn. Voor schouderpijn had zij diclofenac voorgeschreven gekregen. Verweerder heeft de huid van klaagster onderzocht. Hij heeft ook enkele gewrichten en haar buik gepalpeerd. Haar colon was zeer pijnlijk en verweerder heeft getracht door massage haar pijn te doen verminderen.  Verweerder heeft een stukje huid van klaagster verwijderd en voor een PA onderzoek opgestuurd.

Op 16 juli 2009 heeft klaagster, vergezeld door haar dochter, het spreekuur bezocht. De uitslag van het PA onderzoek luidde: Keratosis actinica, er was geen sprake van maligniteit. In de status staat vermeld dat klaagster veel pijn heeft gehad in haar borst en dat zij na het eerste consult overstuur was geweest.  Haar dochter was tijdens het gesprek zeer verontwaardigd. Zij begrepen niets van het optreden van verweerder. Verweerder heeft uitleg gegeven en excuses aangeboden, aldus de status.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  op 30 juni 2009 een ongevraagde en niet toegelichte zeer pijnlijke behandeling van buik en bovenarmen op klaagster heeft toegepast, terwijl klaagster kwam voor een huidonderzoek. Door deze behandeling heeft verweerder klaagster psychische en lichamelijke schade toegebracht; 

2.                  bij het tweede bezoek op 16 juli 2009 weer de ongevraagde behandeling van de buik wilde toepassen met de motivering dat de oorzaak van veel huidklachten in de buik ligt. Verweerder heeft weliswaar de conclusie getrokken dat hij bij het eerste bezoek te snel aan de behandeling is begonnen en dat hij te weinig heeft toegelicht, maar dit neemt niet weg dat te verwachten is dat andere patiënten ook ongevraagde behandelingen zullen krijgen.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

Ad 1:

Vaststaat dat klaagster, toen zij op verwijzing van haar huisarts met spoed bij verweerder in consult kwam, in de veronderstelling verkeerde dat zij op reguliere wijze zou worden behandeld voor het plekje op haar borstbeen. Klaagster was daar ongerust over. 

Uit de stukken en hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard kan worden afgeleid dat verweerder zich niet heeft beperkt tot het doen van een daartoe gebruikelijk huidonderzoek bij klaagster. Verweerder heeft haar gewrichten en ook haar buik gepalpeerd en gemasseerd. Klaagster heeft aangegeven dat zij deze behandeling als zeer pijnlijk heeft ervaren en ook dat zij nog last had van pijn in haar buik. Het beeld ontstaat dat klaagster, kwetsbaar als zij was door haar ongerustheid over het plekje en door de pijn waaraan zij leed, overrompeld was door de handelwijze van verweerder. Ter zitting heeft verweerder gezegd dat hij tijdens de behandeling klaagster heeft geïnformeerd. In de status staat daaromtrent niets vermeld en klaagster heeft dat ontkend. Het college gaat er derhalve vanuit dat niet als vaststaand aangenomen kan worden dat verweerder haar heeft geïnformeerd over de aard en het doel van zijn behandeling. Voorts is niet gebleken dat verweerder, alvorens met deze behandeling te beginnen, klaagster expliciet om toestemming heeft gevraagd. Daar komt nog bij dat het ging om een niet-reguliere en een niet medisch noodzakelijke behandeling. Door het gebrek aan informatie is klaagster niet in de gelegenheid geweest om zelf een afweging te maken of zij deze behandeling wel wilde. Van een expliciete toestemming dan wel  “ informed consent” is geen sprake geweest. Door na te laten klaagster adequaat te informeren en haar toestemming te vragen en door ten onrechte uit te gaan van een veronderstelde toestemming van klaagster heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 7:448 jo artikel 7:450 van het Burgerlijk Wetboek (Wgbo), welk handelen tevens tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad 2:

Vaststaat dat klaagster bij het vervolgconsult op 16 juli 2009 uitsluitend kwam ter controle en voor de uitslag van het PA onderzoek. Zij wilde in elk geval geen behandeling meer door verweerder. Om dat te bewerkstelligen had zij haar dochter meegenomen. Niet kan met zekerheid worden vastgesteld of verweerder naast de reguliere controle weer met een “behandeling” wilde beginnen. De verklaringen van partijen lopen hierover uiteen. Klaagster heeft gesteld dat verweerder haar vroeg om op de behandeltafel plaats te nemen, dat hij haar tegen de rugleuning wilde duwen en aanstalten maakte om met de “behandeling” te beginnen, terwijl verweerder dat heeft ontkend. Vaststaat dat het van een behandeling niet is gekomen. Verweerder werd geconfronteerd met het verhaal van klaagster dat zij overstuur was geweest en dat haar dochter verontwaardigd was over zijn optreden. Nu niet vastgesteld kan worden dat verweerder op 16 juli weer met een behandeling wilde beginnen is dit klachtonderdeel in zoverre ongegrond. Vervolgens heeft verweerder uitleg gegeven en heeft hij zijn visie uitgedragen, namelijk dat de oorzaak van huidklachten veelal in de buik is gelegen en dat hij met de behandeling haar pijn heeft willen wegnemen, hetgeen niet is gelukt. Voornoemde visie van verweerder is echter niet algemeen aanvaard en is ook niet gebaseerd op enig wetenschappelijk bewijs (“evidence based “). Het college acht het geenszins onmogelijk dat verweerder weer met zijn behandeling wilde beginnen, maar dat hij hiervan werd weerhouden door klaagster en haar dochter. Nu verweerder, zoals ter zitting is gebleken, overtuigd is van zijn visie en hier ook naar handelt, is niet uitgesloten te achten dat andere patiënten ook ongevraagde behandelingen zullen krijgen. Dit klachtonderdeel is derhalve in zoverre gegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht grotendeels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

Het college maakt zich ernstig zorgen over de handelwijze van verweerder en zijn visie ten aanzien van de oorzaak van de huidklachten in samenhang met buikklachten tezamen met zijn behandeling, die niet tot zijn discipline behoort en waarvoor hij ook niet is opgeleid. De behandeling die hij heeft verricht, zonder het geven van informatie en zonder het vragen van expliciete toestemming, is niet “evidence based”. Ter zitting heeft verweerder weliswaar aangegeven dat hij spijt heeft betuigd en dat hij maatregelen heeft genomen ter voorkoming hiervan in de toekomst, maar het is het college niet duidelijk geworden waar verweerder spijt van heeft en welke maatregelen hij heeft getroffen. Het college is er niet van overtuigd dat verweerder inzicht heeft in zijn handelwijze en de gevolgen die hij daarmee te weeg brengt bij zijn patiënten en trekt zijn professionaliteit in twijfel.

Ambtshalve heeft het college de handelwijze van verweerder getoetst op recidive en heeft geconstateerd dat verweerder in het jaar 2002 door het college te Amsterdam een waarschuwing opgelegd heeft gekregen voor een “mutatis mutandis” overeenkomstige casus, waarbij eveneens sprake was van een niet reguliere behandeling, verricht zonder informatie vooraf en zonder expliciete toestemming. Het voorgaande betekent dat de handelwijze van verweerder naar het zich laat aanzien niet incidenteel maar structureel van aard is. Verweerder heeft geen blijk gegeven van inzicht in zijn handelwijze, zich daarbij nu nog steeds baserend op zijn hiervoor omschreven niet wetenschappelijke visie. Niet uitgesloten is te achten dat ook andere patiënten van verweerder ongevraagde behandelingen (zullen) ondergaan. 

Gelet op alle hiervoor genoemde aspecten acht het college de volgende maatregel passend.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege schorst de inschrijving van verweerder in het register voor de duur van twee maanden.

Aldus gewezen op 23 november 2010 door:

mr. T.L. de Vries, voorzitter,

J. van Asma, dr. P. Speelman en P.G.J Koch, leden-arts,

mr. E.T.M.Olsthoorn-Heim, lid-jurist,

mr. M. Bleeker-Hemmes, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 18 januari 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. T.L.de Vries, voorzitter

w.g. M. Bleeker-Hemmes, secretaris

Voor mededelingen omtrent hoger beroep zie aangehecht blad.