ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1637 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2011.139

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1637
Datum uitspraak: 15-12-2011
Datum publicatie: 20-12-2011
Zaaknummer(s): C2011.139
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De tandarts heeft klager op 8 januari op consult gezien. Verweerder werd niet duidelijk wat de behandelbehoefte was van klager die diverse tandheelkundige problemen ondervindt (op 4 implantaten geplaatste plaatprothese in de bovenkaak). Op 23 januari heeft weer een consult plaatsgevonden. Bij brief van 1 maart heeft verweerder klager laten weten hem niet in zijn praktijk te zullen behandelen en hem te zullen doorverwijzen. Klager stemt hier mee in. Later blijkt doorverwijzing op problemen te stuiten. Klager verwijt de tandarts dat: a) hij klager weigert verder te behandelen; b) hij klager heeft verwezen maar aldaar heeft men geen aanvraag van verweerder ontvangen; c) het 4 maanden heeft geduurd voordat hij klager heeft laten weten hem niet verder te behandelen. Her RTG wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.139 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., tandarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 25 maart 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen tandarts C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 februari 2011, onder nummer 1053c heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 november 2011, waar de klager en de tandarts zijn verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Vanwege diverse problemen die klager ondervond, met name van een op vier implantaten geplaatste plaatprothese in de bovenkaak, heeft verweerder klager op

8 januari 2010 in consult gezien. In het behandeldossier staat vermeld dat verweerder in dit consult niet goed uit de behandelbehoefte is gekomen. Vervolgens is er op

23 januari 2010 nog een consult geweest waarna verweerder in het dossier heeft genoteerd dat hij overleg pleegt met een collega en dat een verwijzing bijzondere tandheelkunde hier meer op zijn plaats is. Bij brief van 1 maart 2010 heeft verweerder klager laten weten dat hij klager niet in zijn praktijk zal behandelen en dat hij hem verwijst naar het E. in F. (in het dossier heeft deze brief als datum 29 juni 2010, maar het college gaat ervan uit dat dit de printdatum is). Per e-mail van 3 maart 2010 heeft klager aan verweerder doen weten in te stemmen met de verwijzing naar het E.. Volgens het dossier heeft er op 25 maart 2010 telefonisch contact plaatsgevonden tussen verweerder en het E.. Per e-mail van 30 mei 2010 heeft verweerder klager bericht de behandeling verder te stoppen en gemeld dat de verwijzing naar het E. problemen opleverde.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat:

a. hij weigert klager verder te behandelen;

b. hij klager heeft verwezen naar het E., waar men echter geen aanvraag van verweerder heeft ontvangen;

c. het vier maanden heeft geduurd voordat hij klager heeft laten weten hem niet verder te behandelen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft ruimschoots tijd aan klager besteed in de hoop tot een goede diagnose te komen. Gelet op de complexiteit van de tandheelkundige problematiek en de moeizame communicatie met klager, was het verweerder zelfs na twee consulten niet duidelijk geworden wat voor klager tandheelkundig gezien de beste benadering zou zijn. Verweerder achtte bovendien psycho-diagnostiek gewenst. Verweerder heeft vervolgens overleg gevoerd binnen zijn behandelteam waarna besloten is klager niet zelf te behandelen maar hem naar het E. te verwijzen. Bij navraag door verweerder bleek dat klager zowel bij het E. in F. als bij haar dependance in D. reeds bekend en niet meer welkom was. Een verwijzing was daarom niet meer mogelijk. Omdat klager verweerder had verteld dat hij in zijn tandheelkundig verleden met vele behandelaars te maken had gehad en ook met een aantal van hen in juridische procedures verwikkeld was geweest, vond verweerder het lastig om klager door te verwijzen naar een andere tandarts. Verweerder heeft klager laten weten hem niet verder te behandelen en klager voorgesteld dat klager zelf contact zou opnemen met een eerder door hem geconsulteerde psycholoog.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

Verweerder heeft klager in twee consulten gezien om zich een goed beeld van de problematiek en van de klachten van klager te kunnen vormen. Zijn persoonlijke bevindingen heeft verweerder intern besproken. Ondanks de tijd die verweerder aan klager heeft besteed, is het hem niet gelukt een goede diagnose te stellen op basis waarvan hij tot behandeling van klager zou kunnen overgaan. Door het besluit te nemen klager niet (verder) te behandelen, heeft verweerder naar het oordeel van het college geenszins gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klager had behoren te betrachten. Aangezien hij niet tot een diagnose heeft kunnen komen, kon en mocht verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat het voor hem niet mogelijk was tot behandeling van klager over te gaan. Onderdeel a van de klacht acht het college derhalve ongegrond.

Omdat verweerder concludeerde dat het niet mogelijk was klager in zijn eigen praktijk te behandelen, heeft verweerder klager bij brief van 1 maart 2010 laten weten hem te willen verwijzen naar het E. en hem verzocht zijn goedkeuring daarvoor te verlenen. Per e-mail van 3 maart 2010 heeft klager verweerder schriftelijk laten weten akkoord te gaan met deze verwijzing. Nu klager expliciet met deze verwijzing, die naar het oordeel van het college op goede gronden heeft plaatsgevonden, heeft ingestemd en voorts vaststaat dat verweerder op 25 maart 2010 contact heeft gehad met het E., is onderdeel b van de klacht eveneens ongegrond.

Met betrekking tot onderdeel c van de klacht merkt het college op dat vast staat dat verweerder klager al op 1 maart 2010 had laten weten dat hij hem niet in zijn eigen algemene praktijk zou behandelen. Daarmee is dit onderdeel van de klacht reeds ongegrond. Per e-mail van 30 mei 2010 heeft verweerder klager nogmaals laten weten de behandeling te zullen stoppen en hem gemeld dat er problemen waren met de verwijzing naar het E.. Het is niet duidelijk waarom deze laatste mededeling betreffende het E. niet eerder is gedaan, maar de klacht van klager heeft hierop geen betrekking en verder acht het college deze vertraging in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het college acht de klacht op alle onderdelen kennelijk ongegrond.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert tot gegrond verklaring van het tegen de bestreden beslissing gerichte beroep.

4.2 De tandarts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd waarbij hij heeft verwezen naar de correspondentie in eerste aanleg. Hij concludeert (impliciet) tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. A.H.A. Scholten en

mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. J.E.A. Dresen en drs. H.J. van Iterson, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

15 december 2011. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.