ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1618 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.356

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1618
Datum uitspraak: 15-12-2011
Datum publicatie: 20-12-2011
Zaaknummer(s): C2010.356
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager verwijt huisarts heupfractuur te hebben gemist. Het Regionaal Tuchtcollege acht klacht gegrond en waarschuwt de arts. Het Centraal Tuchtcollege laat in het midden of de dochter van klager heeft gemeld dat klager is gevallen, zoals door klager wordt gesteld en door de arts wordt betwist, en is van oordeel dat de arts te kort is geschoten in de zorg jegens klager door onvoldoende te onderzoeken of er mogelijk sprake was van een botbreuk. Beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.356 van:

A., huisarts, wonende te B., appellante, verweerster in eerste aanleg, met rechtskundige bijstand van mr. E.P. Haverkate, verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

tegen

C., wonende te D., verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mevrouw E., te I..

1. Verloop van de procedure

C. - hierna klager - heeft op 25 november 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege Eindhoven heeft de klacht ter behandeling doorgezonden naar het Regionaal Tuchtcollege te Groningen. Bij beslissing van 19 oktober 2010, onder nummer G2010/23, heeft dat College de klacht gegrond verklaard en aan de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd. De arts is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Namens klager is een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 oktober 2011, waar zijn verschenen E., gemachtigde van klager, vergezeld van mevrouw F., dochter van klager en de arts, bijgestaan door

mr. E.P. Haverkate en vergezeld van haar echtgenoot. Partijen hebben hun standpunten in beroep over en weer toegelicht. Mr. Haverkate heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“ 2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1.

Klager is geboren op 2 juli 1922 en was ten tijde hier van belang 87 jaar oud.

2.2

Op 2 oktober 2009 trof de dochter van klager, mevrouw F., hem liggend op de bank in zijn woning aan. Zij belde met verweerster, die de situatie niet zo dringend inschatte, dat de patiënt onmiddellijk moest worden gezien. Verweerster kondigde een visite aan tegen 15:15 uur op dezelfde dag.

2.3

Verweerster kwam op grond van de onderzoekshandelingen die zij bij deze visite uitvoerde tot de volgende differentiaaldiagnose: “lage rugpijn als gevolg van acute myalgie, osteoporose, wervelmetastase. In ieder geval niet veroorzaakt door val of dreigend aneurysma.”

2.4

Op 7 oktober 2009 lag klager er naar de mening van een medewerkster van de thuiszorg vreemd bij. Zij belde met de praktijk van klaagster en kreeg van de assistente te horen, zakelijk weergegeven, dat er een nadere visite was gepland voor de volgende dag, maar dat er geen reden was te denken aan een (heup)fractuur, omdat verweerster de patiënt bij de visite op 2 oktober 2009 goed had onderzocht en geen fractuur had kunnen vinden en dat ook de fysiotherapeut, die klager inmiddels had gezien, geen melding van een mogelijke fractuur had gedaan. De assistente koppelde de inhoud van dit telefoongesprek door naar verweerster, die ook geen aanleiding zag voor een actie anders dan de al vastgestelde visite op de volgende dag.

2.5

Klager is dezelfde dag nog na een interventie van een andere huisarts opgenomen in het G.-Ziekenhuis te H., waar, voor zover hier van belang, een heupfractuur is geconstateerd.

3. De klacht

De klacht komt er – zakelijk weergegeven – op neer dat verweerster de heupfractuur had behoren te onderkennen.

4. Het verweer

Verweerster voert aan dat zij op grond van het telefoongesprek op

2 oktober 2009 de melding niet als spoedeisend heeft beoordeeld, omdat, mede aan de hand van de door haar gestelde vragen, kon worden aangenomen dat er geen sprake was van een val, een CVA, een acuut aneurysma, dan wel enige andere acute situatie. Tijdens het huisbezoek heeft zij klager gevraagd of hij gevallen was, waarop zij een ontkennend antwoord kreeg. Naar haar mening kon, zo begrijpt het college, een heupfractuur dus worden uitgesloten.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

In het midden moet blijven of mevrouw F. nu wel of niet tegen de assistente heeft gezegd dat haar vader gevallen was. Verweerster stelt dat dit niet het geval is en het College is niet bij machte vast te stellen welke lezing de juiste is.

5.2

Verweerster heeft aangevoerd dat zij de volgende onderzoekshandelingen bij klager heeft verricht: bloedruk (120-80), normale pols, geen pulmonale afwijkingen, hoest niet, niet kortademig, geen glucose kunnen vaststellen (meter defect), geen verschijnselen van hypoglycaemie, geen afwijkingen bij buikonderzoek, geen aanwijzingen voor aneurysma, geen zichtbare verwondingen, bruine (nicotine)vingers, blind aan linkeroog, verder zeer slecht ziend. Verweerster verrichtte, nadat zij de patiënt nader had bevraagd, een onderzoek (Centraal Tuchtcollege heeft verwijderd: in) naar zijn rug en zijn linkerbeen en stelde vast dat er geen sprake was van beenlengteverschil. Klager heeft haar volgens haar gezegd zeker te weten dat hij niet gevallen was. Ter terechtzitting heeft zij over het onderzoek nog het volgende naar voren gebracht. Zij heeft het onderzoek vooral gericht op een probleem in de buik. Wel heeft zij het passieve bewegingsonderzoek van de heup uitgevoerd en dit was pijnlijk. Ook heeft zij een test uitgevoerd op compressiepijn van het bekken. Verweerster heeft niet geprobeerd de patiënt te laten staan; ook heeft zij geen verdere test gedaan op asdrukpijn of actieve bewegingsmogelijkheden van de desbetreffende heup.

5.3

Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor het vermoeden dat de heupfractuur zich heeft voorgedaan op enig moment tussen het onderzoek op

2 oktober 2009 en de constatering daarvan in het ziekenhuis te H. vijf dagen later. Het moet er dus voor worden gehouden dat die fractuur er op

2 oktober 2009 tijdens het onderzoek door verweerster al was en dat verweerster die fractuur heeft gemist.

5.4

Voor de vraag of dit verweerster tuchtrechtelijk moet worden aangerekend, is het volgende van belang.

Het College ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het verweer dat klager haar tijdens het onderzoek op 2 oktober 2009 met stelligheid heeft gezegd dat hij niet was gevallen. Dat kan haar echter niet baten. Zij had in de omstandigheden van dit geval rekening behoren te houden met de mogelijkheid dat hij wél was gevallen en moeten uitsluiten dat hij niet meer wist dat hij was gevallen, bijvoorbeeld omdat hij op zijn hoofd was gevallen.

Voorts was het onderzoek dat verweerster heeft verricht niet adequaat, omdat het, zo begrijpt het College uit de toelichting die verweerster op dat onderzoek heeft gegeven, kennelijk gericht was op problemen met het bekken en de buik en niet op het vaststellen of uitsluiten van een heupfractuur. Naar het oordeel van het College had de plots ontstane immobiliteit bij deze hoogbejaarde, tevoren goed mobiele patiënt aanleiding moeten zijn tot een gedegen onderzoek naar de mogelijkheid van een botbreuk. Ter zitting heeft verweerder bovendien verklaard dat het passieve bewegingsonderzoek van de heup pijnlijk was. Dit had zeker moeten leiden tot uitbreiding van de medische handelingen met actief bewegingsonderzoek en onderzoek naar asdrukpijn. Dit is niet gebeurd. Het College is van oordeel dat verweerder hierin tekort is geschoten.

6. Slotsom

De slotsom moet zijn dat verweerster de heupfractuur van klager verwijtbaar heeft gemist. De klacht is dus gegrond. Het College ziet aanleiding haar daarvoor de volgende maatregel op te leggen.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2. Vaststaande feiten zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1. De arts is onder aanvoering van vier grieven van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in beroep gekomen. Met het beroep wordt beoogd de oorspronkelijke klacht in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. De arts verzoekt het Centraal Tuchtcollege de beslissing waarvan beroep te vernietigen en de klacht alsnog ongegrond te verklaren.

4.2. Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te bekrachtigen.

4.3. Het gaat in deze zaak – kort gezegd - om het volgende.

Op 2 oktober 2009 heeft de dochter van klager omstreeks 13.15 uur gebeld naar de praktijk van de arts met verzoek bij klager een visite af te leggen. De arts heeft klager die dag omstreeks 15.15 uur bezocht. Haar wordt door klager verweten dat zij had moeten onderkennen dat er sprake was van een heupfractuur.

In de decursus is het volgende genoteerd:

02-10-09 S Rugpijn, gisteren langzaamaan begonnen tijdens het

S eten koken. Op de bank gaan liggen en in slaap

S gevallen, kon er toen niet meer af komen, heeft

’S toen urine maar laten lopen. Volgens pt geen

S sprake van een val, hoewel hij erg slecht ziet, li

S blind.

O geeft pijn aan binnenzijde bovenbeen

O geen aanwijzingen breuk, geen beenlengteverschil,

O ook niet waarschijnlijk, is niet gevallen.

O abd soepel, geen pijn. Geen aanw aneurysma. RR

O 120/80 normale p. Glc niet te prikken, meter

O kapot. Volgende week controle.

E Pijn bovenbeen

P Volgende week controle suikers, mi wrschl geen DM

P meer. Nu Tramal als pijnmed.

Ter zitting van het Centraal Tuchtcollege heeft de arts over het door haar verrichte onderzoek nader verklaard dat zij de melding niet als spoedeisend heeft beoordeeld. Zij heeft uitgesloten dat er bij klager sprake was van een CVA, aneurysma dan wel van een fractuur, dit laatste omdat klager desgevraagd aangaf dat hij niet was gevallen en omdat hij zich ook niet bevond op een plaats waar hij gevallen zou kunnen zijn. Als werkdiagnose is zij uitgegaan van aspecifieke rugklachten. Het onderzoek zoals omschreven in de decursus is uitgevoerd terwijl klager op de bank lag en zijn – loszittende - kleding aan had. Het was vooral gericht op problemen met het bekken en de buik, aldus de arts.

4.4. De door klager geuite pijnklachten aan het been en de plotseling ontstane totale immobiliteit van deze hoogbejaarde man die tot dan toe volledig zelfstandig woonde en zich zelf en zijn huishouding verzorgde, vergden naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege een adequaat onderzoek naar de mogelijkheid van een botbreuk. Het door de arts bij klager in liggende houding uitgevoerde onderzoek naar compressiepijn in het bekken en asdrukpijn, zoals door haar omschreven, was daartoe onvoldoende. De arts had daarmee niet mogen volstaan en had in ieder geval moeten nagaan of klager in staat was te staan. Indien was gebleken dat klager dat inderdaad niet kon, was naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege nader onderzoek naar de oorzaak van de pijnklachten en de immobiliteit geïndiceerd en had tenminste röntgenonderzoek moeten worden aangevraagd. Het Centraal Tuchtcollege deelt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat het verweer van de arts, voor zover juist, dat klager tijdens de visite op 2 oktober 2009 desgevraagd heeft meegedeeld niet gevallen te zijn haar op dit punt niet kan baten.

4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de arts op 2 oktober 2009 onvoldoende heeft onderzocht of er bij klager mogelijk sprake was van een botbreuk en aldus tekort is geschoten in de zorg die zij klager had behoren te geven. Dit geldt zowel wanneer de dochter van klager op 2 oktober 2009 heeft gemeld, zoals zij stelt, dat klager was gevallen, als wanneer dat niet is gemeld of de melding de arts niet heeft bereikt, zoals van de zijde van de arts als verweer is aangevoerd. Of die melding is gedaan kan daarom verder in het midden worden gelaten.

Met het Regionaal Tuchtcollege doch met een enigszins andere motivering oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat de klacht gegrond is. Het beroep wordt verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en M.G.M. Smid-Oostendorp en H.J. Blok, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2011.

Voorzitter w.g.

Secretaris w.g.