ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1615 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.118
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1615 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-12-2011 |
Datum publicatie: | 20-12-2011 |
Zaaknummer(s): | C2010.118 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager is TBS-gedetineerd. De aangeklaagde gezondheidszorgpsycholoog is als coördinerend hoofdbehandelaar bij de behandeling van klager betrokken. Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij: 1) klager een neuscorrectie weigert. 2) klager een vacuümpomp weigert. 3) dwangmedicatie krijgt. 4) toegang tot internet weigert. 5) neo-nazi films en -spullen weigert 6) de diagnose stelt dat klager gek is. 7) dat hij geen verloffaciliteiten krijgt. Het RTG heeft klager ten aanzien van het eerste klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard en de overige klachtonderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2010.118 van:
A., verblijvende in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) B. te C., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
D., gezondheidszorgpsycholoog, werkzaam te C., verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 29 juli 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen en na doorzending op 2 oktober 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen gz-psycholoog D. – hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 april 2010, onder nummer 253/2009 heeft dat College de klacht ten aanzien van het eerste klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van
1 november 2011, waar alleen de gz-psycholoog is verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. DE FEITEN
Klager heeft meerdere met deze klacht verband houdende min of meer gelijkluidende klachten ingediend tegen diverse beroepsbeoefenaren bij het Zwolse college. In een van die zaken is op verzoek van de secretaris van het college het dossier dwang van klager en de wettelijke aantekeningen ingezonden. Deze stukken zijn het college (en partijen) derhalve bekend.
Op grond van de stukken waaronder genoemd dossier van klager dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager verblijft sinds 27 juni 2007, na overplaatsing vanuit de E.-kliniek in F., in FPC-B. . Verweerder is als coördinerend hoofdbehandelaar bij de behandeling van klager betrokken. Klager, geboren in 1982, is op 24 mei 2001 veroordeeld tot TBS met bevel tot dwangverpleging na brandstichting en diefstal. Hij is een man met een autistische stoornis (Asperger). In de verslaglegging vanaf het moment van detentie, PI-G. en PI-H., I., J. en de E.-kliniek komt vrijwel continu destructief en zeer risicovol gedrag naar voren, resulterend in zeer uitgebreide vernielingen (letterlijk slopen bijvoorbeeld in de lift, brandmelders, verstoppen riool etc.) gevaar voor zichzelf
( elektrocutie, drinken bleekwater) en ontwrichtend gedrag voor de kliniek/gevangenis (stroomstoringen door water en elektriciteitsincidenten).
In het diagnostisch rapport van oktober 2005 wordt gesteld dat het deviante gedrag van klager het beste te omschrijven is als présadistisch. Het deviante gedrag bestaat uit brandstichten, slopen enzovoort en is op zichzelf belonend.
Op korte termijn levert het klager een goed gevoel ( ‘kick’) op door spanningsopbouw en vervolgens spanningsreductie. Het resultaat op langere termijn lijkt voor klager niet van belang te zijn. Gesproken wordt van een maladaptieve overlevingsstrategie. Door de medicatie is volgens klager het goede gevoel ( de ‘kick’) bij het destructieve gedrag verdwenen. Klager werd met dwangmedicatie ( Risperdal dwangdepot) overgeplaatst naar B.. Als bijwerking van de medicatie ervaart klager veel last van verlies van libido en impotentie. Andere anti-psychotica die deze bijwerkingen minder hebben bestaan niet in depotvorm. Klager heeft daarom voor meewerken aan orale inname van Serdolect gekozen. Op 2 oktober 2007 is de Risperdal Consta gestopt en de Serdolect gestart. Al snel na het starten van de Serdolect heeft klager inname van die medicatie geweigerd. Hierop is op 22 oktober 2007 de Risperdal dwangmedicatie hervat. In de tussenliggende periode werd meer grensoverschrijdend gedrag gezien (water in de brandmelder, snijdende beweging langs de keel van een medepatiënt, de vloer blank zetten). In april 2008 is een tweede poging tot overzetten naar een antipsychoticum met minder tot geen seksuele bijwerkingen, door weigering van klager de medicatie in te nemen, mislukt.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
3.HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:
1. klager een neuscorrectie weigert.
2. klager een vacuümpomp weigert.
3. dwangmedicatie krijgt.
4. toegang tot internet weigert.
5. neo-nazi films en – spullen weigert.
6. de diagnose stelt dat klager gek is.
7. dat hij geen verloffaciliteiten krijgt.
4.HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- impliciet aan dat de klacht die tegen hem is ingediend ongegrond is.
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5.DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid.
Klager heeft eerder een klacht ingediend tegen verweerder betreffende het eerste klachtonderdeel. Die klacht is door het Regionaal Tuchtcollege te Groningen afgewezen. Klager is van deze beslissing in hoger beroep gegaan bij het Centraal Tuchtcollege. Een beslissing van het Centraal Tuchtcollege is aanstaande. Onder deze omstandigheid kan klager niet opnieuw in dat klachtonderdeel worden ontvangen.
5.2
Ten aanzien van de gegrondheid van de overige klachtonderdelen overweegt het college het volgende.
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.3
Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht in al zijn onderdelen als ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift, in de conclusie van dupliek en ter gelegenheid van het mondeling vooronderzoek heeft doen aanvoeren met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan, hetgeen gesteund wordt door de overgelegde stukken, en neemt die overwegingen over.
5.4
Bij de beoordeling van de overige klachtonderdelen stelt het college voorop dat d e meest voor de hand liggend rechtsgang, indien een verpleegde in een tbs-instelling meent dat niet volgens de regels is gehandeld, die via de Commissie van Toezicht is en in hoger beroep de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. De tuchtrechter is er om te beoordelen of is gehandeld is in strijd met de individuele gezondheidszorg die behoorde te worden verleend, terwijl terughoudendheid moet worden betracht ter zake van vragen waarover via voornoemde speciale rechtsgang kan worden geklaagd. Die terughoudendheid leidt er in dit geval toe dat verweerder, gelet op de inhoud van de in rubriek 5.2 genoemde toetsingscriterium met betrekking tot de klachtonderdelen 2, 4, 5, 6 en 7, in redelijkheid geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Daaraan voegt het college het volgende toe.
5.5
Het college is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de overgelegde stukken, verweerders standpunt dat het uit medisch en gedragsmatig oogpunt ongewenst is klagers verzoek om een vacuümpomp te honoreren verdedigbaar is. De klacht terzake is derhalve ongegrond.
5.6
Uit de stukken blijkt dat verweerder niet verantwoordelijk is voor de toediening van dwangmedicatie. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de behandelend psychiater. Het verwijt daarover tegen verweerder kan om die reden derhalve niet slagen.
5.7
De conclusie is derhalve dat klager ten aanzien van het eerste klachtonderdeel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en dat, ten aanzien van de overige klachtonderdelen, verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten en dat die klachtonderdelen als kennelijk ongegrond dienen te worden afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep.
Procedure
4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert impliciet tot gegrond verklaring van zijn klachten.
4.2 De gz-psycholoog heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert impliciet tot verwerping van het beroep.
Beoordeling
4.3 Het eerste klachtonderdeel heeft betrekking op het weigeren van een neusoperatie. Dit klachtonderdeel is echter al behandeld in een eerder door klager tegen de gz-psycholoog aanhangig gemaakte tuchtprocedure (zaak A./D., 2009/156). Het Regionaal Tuchtcollege te Groningen heeft dit klachtonderdeel in die zaak afgewezen en het Centraal Tuchtcollege heeft het door klager hiertegen ingestelde beroep verworpen. Gelet op het voorgaande is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat klager met betrekking tot dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is.
4.4 In het tweede klachtonderdeel verwijt klager de gz-psycholoog dat hij klager een vacuümpomp heeft geweigerd. De gz-psycholoog heeft in hoger beroep nader toegelicht dat hij in overleg met de psychiater heeft besloten de vacuümpomp niet toe te staan, te meer daar dit ook medisch contrageïndiceerd was. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de gz-psycholoog in redelijkheid heeft kunnen besluiten de vacuümpomp niet toe te staan. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
4.5 In het derde klachtonderdeel verwijt klager de gz-psycholoog dat hij dwangmedicatie krijgt. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de verantwoordelijkheid voor de toediening van de dwangmedicatie bij de behandelend psychiater ligt en dus niet bij de gz-psycholoog. Dit klachtonderdeel mist doel.
4.6 Het vierde en het vijfde klachtonderdeel lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het betreft hier het verwijt van klager dat hem door de gz-psycholoog de toegang tot internet wordt geweigerd en dat hem neo-nazi films en het voorhanden hebben van neo-nazi spullen worden geweigerd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt dit verwijt. Aannemelijk is geworden dat deze beslissingen instellingsbreed worden genomen. De gz-psycholoog kan dan niet daarvoor tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden. Ook deze klachtonderdelen slagen niet.
4.7 In het zesde klachtonderdeel verwijt klager de gz-psycholoog dat hij de diagnose heeft gesteld dat klager gek is. Niet blijkt dat hij deze diagnose heeft gesteld. Het verwijt ontbeert feitelijke grondslag en wordt daarom verworpen.
4.8 Ten slotte verwijt klager de gz-psycholoog in het zevende klachtonderdeel dat hij geen verloffaciliteiten heeft gekregen. Daargelaten dat de toestemming voor de verlofstatus niet wordt gegeven door de instelling waar klager verblijft, noch door aldaar werkzame personen, wordt het volgende overwogen. Het Centraal Tuchtcollege kan de gz-psycholoog volgen in zijn standpunt dat verlof eerst kan worden aangevraagd nadat een patiënt in behandeling er blijk van heeft gegeven dat hij besef en mogelijk inzicht heeft in zijn stoornis en de noodzaak van de daarvoor ingezette behandeling, daar ook daadwerkelijk actief in is en er sprake is van vooruitgang. Of hiervan sprake is wordt multidisciplinair getoetst waarin ook de mening van de gz-psycholoog wordt betrokken. Niet is gebleken dat hij op dit punt onzorgvuldig heeft gehandeld. Ook dit klachtonderdeel faalt.
4.9 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep van klager te worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. R. Veldhuisen en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en prof.dr. M.J.M. van Son en
dr. G.M. van der Aalsvoort, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2011.
Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.