ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1614 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.235

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1614
Datum uitspraak: 15-09-2011
Datum publicatie: 19-12-2011
Zaaknummer(s): C2010.235
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.235 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: C.,

tegen

D, verzekeringsarts, wonende te E., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. A.M.C. Vos, advocaat te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

Appellante - hierna klaagster - heeft op 11 augustus 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen verweerster - hierna de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 3 augustus 2010, onder nummer G2009/49 heeft dat College de klacht ongegrond verklaard en afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijk met de zaak onder nummer C2010.234 van klaagster tegen F., verzekeringsarts, behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 juli 2011. De zaken zijn niet gevoegd. Verschenen is mr. Vos namens de arts. De arts is niet aanwezig. Mr. Vos heeft te voren schriftelijk bericht dat de arts is verhinderd. Klaagster en haar gemachtigde zijn evenmin aanwezig. Zij hebben eveneens tevoren schriftelijk bericht van verhindering gezonden.

Mr. Vos heeft het verweer toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2 Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1 Klaagster heeft laatstelijk via een uitzendbureau gewerkt als administratief medewerkster voor twintig uur per week.

2.2 Zij ontwikkelde nek-, schouder- en rugklachten die leidden tot een periode van arbeidsongeschiktheid. Klaagster werd verwezen naar een reumatoloog. Deze constateerde spier- en weefselpijn bij verminderde functie van spiervezels (fibromyalgie) en adviseerde Mensendieck/oefentherapie.

2.3 De verzekeringsarts in dienst van Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen UWV, verder te noemen: de primaire verzekeringsarts, heeft klaagster op 18 juni 2009 op haar spreekuur gezien. Deze arts kwam tot de conclusie dat klaagster (weer) in staat was haar administratieve werk voor twintig uur per week te verrichten en dat zij dus niet arbeidsongeschikt was in de zin van de Ziektewet.

2.4 Klaagster heeft tegen deze herstelverklaring bezwaar aangetekend. Verweerster trad in dat kader op als bezwaarverzekeringsarts. Zij heeft op

14 juli 2009 een rapport opgesteld van het onderzoek dat zij op 7 juli 2009 van klaagster heeft verricht. Dit rapport mondt uit in de volgende conclusie:

“Het geheel overziende komen de door de primaire verzekeringsarts Ziektewet (impliciet) gestelde beperkingen voldoende tegemoet aan de feitelijke aard en ernst van de aandoeningen c.q. medische toestand van betrokkene per de in geding zijnde datum. Ook is zij er terecht geschikt mee geacht voor het eigen werk, zeker nu dat geen hele dagen beeldscherm werk in bleek te houden, maar twintig uur per week heel licht administratief werk.”

3 De klacht

De klacht komt, beknopt weergegeven, op het volgende neer. Verweerster heeft onvoldoende verstand van fybromyalgie. Haar rapportage voldoet niet aan de daaraan te stellen professionele eisen.

4 Het verweer

Verweerster bestrijdt de klachtonderdelen gemotiveerd.

5 Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt.

5.1 Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van klaagster naar voren gebracht dat verweerster niet wilde inzien dat de enkele omstandigheid dat klaagster aan fibromyalgie leed arbeidsongeschiktheid meebracht. Reeds daaruit zou blijken dat verweerster van fibromyalgie onvoldoende verstand had. Het College kan de gemachtigde hierin niet volgen. Verweerster heeft terecht getoetst of de beperkingen van klaagster in de weg stonden aan de hervatting van haar laatst verrichte werk. Zij was tot die toetsing zelfs verplicht. Anders dan de gemachtigde heeft betoogd, volgt de arbeidsongeschiktheid niet uit het enkele bestaan van fibromyalgie. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat verweerster niet voldoende op de hoogte zou zijn van het ziektebeeld en als gevolg daarvan de positie en mogelijkheden van klaagster verkeerd heeft ingeschat.

5.2 Evenmin is aannemelijk geworden dat verweerster het onderzoek niet volgens de regels van de kunst, zorgvuldig en zonder onredelijke belasting van klaagster, heeft uitgevoerd. Van vooringenomenheid van verweerster is niet gebleken. De enkele omstandigheid dat de primaire verzekeringsarts en verweerster aan dezelfde organisatie zijn verbonden, maakt dat niet anders.

5.3 Voor het verwijt dat verweerster zich tegenover de primaire verzekeringsarts en de betrokken reumatoloog oncollegiaal zou hebben gedragen door het optreden van beiden ter discussie te stellen, ziet het College overigens geen aanknopingspunten.

5.4 De gemachtigde van klaagster heeft naar het oordeel van het College onvoldoende ingebracht tegen de uitleg van verweerster over de omvang van en de gang van zaken bij het door verweerster verrichte onderzoek. Het College ziet ook ambtshalve geen aanleiding tot het maken van kritische opmerkingen over dit onderzoek. De conclusie die verweerster heeft getrokken, vloeit logisch uit haar bevindingen voort. Niet gebleken is dat zij bij haar onderzoek niet alle relevante informatie heeft betrokken of dat zij redelijkerwijs nadere informatie had behoren in te winnen, alvorens tot een conclusie te komen.

5.5 Het College onderschrijft de opmerking van verweerster dat de voor haar beroepsgroep geldende professionele standaard meebrengt dat de verzekeringsarts niet alleen een oordeel dient te geven over verminderde mogelijkheden tot werken als objectief en rechtstreeks gevolg van ziekte of gebreken, maar tevens een taak heeft om de cliënt te wijzen op mogelijkheden van herstel. Niet alleen ter voorkoming van een onnodig beroep op collectieve middelen, maar ook ter bevordering van de participatiekansen van de cliënt. Het is het College, samenvattend, niet gebleken dat verweerster deze professionele standaard bij het onderzoek van klaagster in enig opzicht heeft miskend of anderszins heeft gehandeld in strijd met voor haar geldende professionele normen”.

3. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze door het Regionaal Tuchtcollege Groningen zijn vastgesteld en hiervoor onder 2. Vaststaande feiten zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Klaagster heeft in beroep haar oorspronkelijke klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mrs. P.M. Brilman,

mr M. Wigleven, leden juristen en mr.drs. M.J. Kelder en mr.drs. W.A. Faas, leden beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

15 september 2011, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Voorzitter w.g.

Secretaris w.g.