ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1606 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2011.100
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1606 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-09-2011 |
Datum publicatie: | 15-12-2011 |
Zaaknummer(s): | C2011.100 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster klaagt verpleegkundige aan die zich jegens klaagster in het ziekenhuis presenteerde als ‘medisch maatschappelijk werkster’. Het RTG heeft de klacht niet ontvankelijk verklaard. Het CTG oordeelt dat het college bevoegd is kennis te nemen van de klacht nu aangeklaagde staat ingeschreven in het BIG-register, en verwerpt het beroep nu duidelijk is dat geen sprake is van handelen in de hoedanigheid van verpleegkundige maar van maatschappelijk werkster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.100 van:
A., wonende te B., klaagster in eerste aanleg, appellante in hoger beroep,
tegen
C. verpleegkundige, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: prof.mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A.- hierna te noemen klaagster - heeft op 26 maart 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen C. - hierna te noemen de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 december 2010, onder nummer 2010-053 heeft dat College de klacht in raadkamer niet-ontvankelijk verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 juni 2011, waar zijn verschenen klaagster vergezeld door de
heer E., en de verpleegkundige bijgestaan door prof.mr. W.R. Kastelein.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De beoordeling
Klaagster heeft van 19 tot en met 27 november 2009 in een ziekenhuis verbleven in verband met gewrichtsklachten. Aan het einde van deze opname hebben er twee gesprekken plaats gehad van de verpleegkundige met klaagster. Klaagster is van mening dat de verpleegkundige daarbij de grenzen van de privacy-regels niet in acht heeft genomen.
De verpleegkundige heeft hierop geantwoord inderdaad met klaagster gesproken te hebben, evenwel niet in haar hoedanigheid van verpleegkundige. Zij is daarnaast ook maatschappelijk werkster en is sinds 2001 als zodanig werkzaam in het ziekenhuis. Klaagster heeft in haar repliek niet bestreden dat de verpleegkundige contact met haar heeft gehad in de hoedanigheid van maatschappelijk werkster. Het College neemt dit daarom als vaststaand aan.
Dit heeft tot gevolg dat het College klaagster niet in haar klacht kan ontvangen. Het College kan immers op grond van artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg alleen oordelen over handelen in strijd met de zorg van de persoon over wie geklaagd in zijn hoedanigheid van lid van een van de beroepsgroepen die in het tweede lid van het zojuist genoemde artikel zijn genoemd. Het beroep van maatschappelijk werker valt daar niet onder.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten en omstandigheden die hierboven onder “2. De beoordeling” staan weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 Met het hoger beroep beoogt klaagster de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en de klacht ontvankelijk te verklaren zodat de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling kan worden voorgelegd. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van hetgeen zij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht. Zij verwijt de verpleegkundige
- kort gezegd - schending van de privacy regels, misleiding door het hanteren van de naam “medisch maatschappelijk werkster”, en stelt tenslotte dat de verpleegkundige uit het BIG-register dient te worden geschrapt.
De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd, met conclusie het beroep te verwerpen en de klacht van klaagster niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de klacht ongegrond te verklaren.
Met betrekking tot de bevoegdheid
4.2 Uit hetgeen het Regionaal Tuchtcollege aan zijn beslissing om klaagster niet-ontvankelijk te verklaren ten grondslag heeft gelegd, maakt het Centraal Tuchtcollege op dat het Regionaal Tuchtcollege zich niet bevoegd achtte de klacht van klaagster in behandeling te nemen. Als dit oordeel juist is, dan is het Centraal Tuchtcollege niet bevoegd dit beroep inhoudelijk te behandelen. Het Centraal Tuchtcollege zal daarom eerst de bevoegdheidsvraag beantwoorden. In dat verband is van belang of sprake is van inschrijving in het BIG-register in een van de hoedanigheden als bedoeld in artikel 47 lid 1 jo 2 wet BIG. Nu vast staat dat sprake is van een rechtsgeldige inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register als verpleegkundige, was het Regionaal Tuchtcollege bevoegd de klacht in behandeling te nemen en is het Centraal Tuchtcollege bevoegd kennis te nemen van het ingestelde hoger beroep.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid
4.3 Het Centraal Tuchtcollege dient vervolgens - ter beantwoording van de vraag of de klacht ontvankelijk is - , te beoordelen of hetgeen klaagster de verpleegkundige verwijt, tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten oplevert op basis van de eerste of tweede tuchtnorm als bedoeld in artikel 47 lid 1 sub a of sub b Wet BIG. Daarvoor is vereist - aldus voornoemd wetsartikel - dat sprake is van handelen ‘in die hoedanigheid’ waarvoor een inschrijving in het BIG-register bestaat. In het onderhavige geval - waar sprake is van een inschrijving als verpleegkundige -, dient derhalve getoetst te worden of sprake is van handelen in de hoedanigheid van verpleegkundige. Daartoe dienen de feiten nader te worden beschouwd.
4.4 Klaagster heeft aan het einde van de periode dat zij wegens gewrichtsklachten in het ziekenhuis verbleef (van 19 tot en met 27 november 2009), een tweetal gesprekken gevoerd met de verpleegkundige. Deze gesprekken waren geïnitieerd door de behandelend arts die bij het tweede gesprek ook zelf aanwezig was. In het eerste gesprek ging het met name over de mogelijkheid om hulp te krijgen bij het aanvragen van een persoonsgebonden budget. In de loop van dit gesprek bleek bij klaagster een ruimere hulpvraag te bestaan in verband met uit huis geplaatste kinderen. Ten tijde van het tweede gesprek is geadviseerd om psychiatrische diagnostiek te laten verrichten en hulp te accepteren. Ter zitting is niet komen vast te staan dat klaagster er mee heeft ingestemd dat dit advies tot psychiatrische diagnostiek en tot het aanvaarden van hulp, aan de AMK-arts, Bureau Jeugdzorg en F. zou worden medegedeeld.
Wat van deze activiteiten ook zij, vast staat dat het hier handelen betreft in de hoedanigheid van maatschappelijk werkster en niet in de hoedanigheid van verpleegkundige. Aangezien het beroep van maatschappelijk werkster niet behoort tot een van de hoedanigheden als genoemd in artikel 47 lid 2 Wet BIG, komt het Centraal Tuchtcollege evenals het Regionaal Tuchtcollege tot het oordeel dat de klacht niet-ontvankelijk is, zij het op andere gronden.
4.5 Slotsom is dat het beroep dient te worden verworpen.
4.6 Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en TvZ Tijdschrift voor verpleegkunde met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,
mr. G.P.M. van den Dungen en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en
S.R. Doop en drs. H.G.M. Menke, leden-beroepsgenoten en mr. E.B. Schaafsma-
van Campen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 15 september 2011 door
mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.