ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1589 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2011.085
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1589 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-12-2011 |
Datum publicatie: | 09-12-2011 |
Zaaknummer(s): | C2011.085 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster is woonachtig in de Bondsrepubliek Duistland en is niet als patiënt ingeschreven in de praktijk van de huisarts. Op enig moment heeft klaagster de praktijk van de huisarts bezocht met het verzoek om onderzoek naar een blaasontsteking. Er waren geen aanwijzingen voor een spoedeisende situatie en de huisarts heeft klaagster gevraagd vooraf contant het passantentarief te betalen voordat hij haar zou behandelen. Klaagsters klacht houdt in dat de huisarts heeft geweigerd klaagster te behandelen en dat hij dat niet had mogen weigeren. Het RTG wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.085 van:
A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, wonende te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, als jurist verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 20 juli 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen huisarts C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 januari 2011, onder nummer 136/2010 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 oktober 2011, waar zijn verschenen klaagster alsmede namens de arts mr. L. Neuschäfer-Greebe (een kantoorgenoot van mr. A.C.I.J. Hiddinga voornoemd). De arts is niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster is woonachtig in B.. Zij is niet ingeschreven in de praktijk van verweerder als patiënte. Op 20 juli 2010 bezocht zij de praktijk van verweerder met de vraag om onderzoek naar, en eventueel behandeling voor een blaasontsteking. Er waren geen aanwijzingen dat sprake was van een spoedeisende situatie. Verweerder heeft klaagster via zijn assistente laten weten dat hij haar wilde behandelen mits zij vooraf contant het passantentarief betaalde.
Klaagster liet weten dat zij het met deze gang van zaken niet eens was en is, dreigend met een klacht bij het tuchtcollege, uit de praktijk van verweerder vertrokken.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij heeft geweigerd haar te behandelen en dat hij dat niet had mogen weigeren.
4.HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij niet is tekortgeschoten in de zorg die hij jegens klaagster moest betrachten. Verweerder was bereid klaagster te onderzoeken mits zij vooraf contant betaalde. Omdat klaagster in B. woonde, niet bij hem in de praktijk stond ingeschreven en geen sprake was van een spoedeisende situatie is verweerder van oordeel dat hij daarmee zorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder verzoekt het college de klacht ongegrond te verklaren.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Verweerder heeft klaagster, toen zij zich bij zijn praktijk meldde, aangeboden haar te onderzoeken mits zij vooraf contant zou betalen. Klaagster weigerde dit.
De richtlijn van de Landelijke Huisartsen Vereniging betreffende het declareren voor bijzondere patiëntengroepen vermeldt betreffende de onderhavige situatie: “Voor incidentele zorg aan patiënten die in het buitenland zijn verzekerd, kan het passantentarief worden gehanteerd. De passant moet contant betalen.”
Verweerder heeft derhalve gehandeld aan de terzake geldende richtlijn. Geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan het geboden zou zijn geweest van deze richtlijn af te wijken, met name was geen sprake van een (medische) noodsituatie. Een mogelijke urineweginfectie behoeft wel nader onderzoek maar is geen noodsituatie.
De klacht kan dan ook niet slagen en zal als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure.
4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij verzoekt de bestreden beslissing te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar een objectief Tuchtcollege.
4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt - zakelijk weergegeven - het beroep als (kennelijk) ongegrond af te wijzen en de bestreden beslissing in stand te laten.
Beoordeling
4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. P.M. Brilman en
mr. M. Wigleven, leden-juristen en M.G.M. Smid-Oostendorp en P.J. Schimmel, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van
8 december 2011.
Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.