ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1587 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2011.022

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1587
Datum uitspraak: 08-12-2011
Datum publicatie: 09-12-2011
Zaaknummer(s): C2011.022
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster klaagt over wijze waarop huisarts haar dementerende moeder medisch begeleidt. Het verwijt is o.a. het tegen de wil van moeder toedienen van een griepprik en het weigeren met klaagster te spreken over de medische toestand van moeder. Aan de orde is de vraag of de ruim geformuleerde machtiging van moeder aan klaagster toereikend is nu de andere dochters meer specifiek gemachtigd zijn en of klaagster wel als rechtstreeks belanghebbende kan gelden. Het RTG oordeelt klaagster deels niet-ontvankelijk en wijst de overige klachten af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.022 van:

A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe, als jurist verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 12 maart 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen huisarts C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 november 2010, onder nummer 042/2010 heeft dat College klaagster deels niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht en de klacht voor het overige afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 oktober 2011, waar zijn verschenen klaagster alsmede de arts bijgestaan door mr. L. Neuschäfer-Greebe voornoemd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“2. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagsters klachten richten zich -zakelijk weergegeven- op verschillende aspecten van de door verweerder verleende huisartsenzorg aan de moeder van klaagster, E., verder patiënte te noemen.

3. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat klaagster geen rechtstreeks belanghebbende is omdat de patiënt in kwestie heeft aangegeven geen klacht te willen indienen.”

2.2 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“4. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

4.1

In beginsel is uitsluitend de patiënt zelf klachtgerechtigd indien het gaat om de hem of haar verleende individuele gezondheidszorg. Een ander dan de patiënt zelf is dat in beginsel uitsluitend met instemming van de patiënt.

4.2

Klaagster heeft in dit verband een machtiging d.d. 9 april 2010 overgelegd, ondertekend door haar moeder, met als inhoud:

“Hierbij machtig ik mijn dochter A. mijn belangen te behartigen ten aanzien van C., mijn huisarts.”

4.3

Verweerder heeft ter ondersteuning van zijn standpunt dat klaagster niet klachtgerechtigd is overgelegd:

- een verklaring d.d. 27 oktober 2009 van vijf andere dochters van patiënte waarin deze verklaren dat één van hen eerste contactpersoon is en een ander tweede contactpersoon tussen patiënte en de huisarts;

- een verklaring d.d. 8 juni 2010 van deze vijf andere dochters van patiënte, waarin zij verklaren dat patiënte altijd zeer lovend over aangeklaagde is en het volste vertrouwen in hem heeft, waarop patiënte op 16 juni 2010 heeft vermeld:

“Het bovenstaande ben ik het helemaal mee eens. C. is een prima huisarts voor mij.”

- een verklaring d.d. 17 juni 2010 van patiënte, waarin deze verklaart:

“Ik, ondergetekende, ben het niet eens met de klacht die mijn dochter A. tegen mijn huisarts C. heeft ingediend.”

4.4

Tegenover de tamelijk algemeen geformuleerde machtiging die door klaagster is overgelegd, staat de zeer concrete verklaring van de patiënte dat zij het niet eens is met een klacht tegen de aangeklaagde en, in een andere verklaring, dat zij het volste vertrouwen in hem heeft en hem een prima huisarts vindt. Gelet hierop kan het college niet tot het oordeel komen dat de onderhavige klacht de instemming heeft van de patiënte. Klaagster is niet als rechtstreeks belanghebbende aan te merken waar het de aan patiënte verleende gezondheidszorg betreft en is in zoverre dus niet ontvankelijk in haar klacht.

4.5

Klaagster heeft ook nog gesteld dat zij zelf belanghebbende is. In de onderhavige tuchtzaak is zij inderdaad rechtstreeks belanghebbende waar zij erover klaagt dat verweerder niet met haar wil overleggen. In zoverre is klaagster weliswaar klachtgerechtigd, maar is de klacht kennelijk ongegrond. Verweerder heeft met recht mogen aandringen op stroomlijning van het contact met de familie via één contactpersoon en heeft vervolgens met recht de wens van de grootst mogelijke meerderheid van de kinderen mogen volgen. Zowel in het geval patiënte nog wilsbekwaam is als in het geval zij wilsonbekwaam is te achten, heeft verweerder hiermee (in het laatste geval op grond van BW 7:465, derde lid) juist gehandeld.”

3. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

3.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij verzoekt de bestreden beslissing te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar een ander tuchtcollege

3.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in haar klachten dan wel deze als kennelijk ongegrond af te wijzen.

Beoordeling

3.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

4. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. P.M. Brilman en

mr. M. Wigleven, leden-juristen en M.G.M. Smid-Oostendorp en P.J. Schimmel, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

8 december 2011. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.