ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1554 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2011.131
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1554 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-11-2011 |
Datum publicatie: | 01-12-2011 |
Zaaknummer(s): | C2011.131 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De arts heeft een nierangiografie verricht. Daaruit bleek een dubbelzijdige nierarteriestenose. Ten gevolge van een opgetreden complicatie, een cholesterolembolie en voorts een arteriële trombose, is uiteindelijk het rechter onderbeen van klager geamputeerd. Klager verwijt de arts: dat hij door ging met het maken van foto’s terwijl klager het uitschreeuwde van de pijn. Klager vindt dat het onderzoek had moeten worden afgebroken. Het afdrukken van de insteekopeningen door twee laboranten onder verantwoordelijkheid van de arts is niet juist uitgevoerd. Een hematoom was het gevolg. Het RTG oordeelt de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt klager niet-ontvankelijk omdat het beroepschrift niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.131 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. drs. A.L.M. Simons, advocaat te Gulpen,
tegen
G., radioloog, wonende te K. (J.), werkzaam te L.,
verweerder in beide instanties, gemachtigde:
mr. E.P. Haverkate, als jurist verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna te noemen klager - heeft op 16 juni 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen radioloog G. - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 2 november 2010, onder nummer 09108c heeft dat College de klacht als ongegrond afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 september 2011 tegelijk behandeld met de zaken A. / C., internist
(C2011.129) en A. / F., internist (C2011.130). De zaken zijn niet gevoegd.
Ter terechtzitting zijn verschenen: klager vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. drs A.L.M. Simons voornoemd alsmede de arts, bijgestaan door mr. A.W. Hielkema (een kantoorgenoot van mr. E.P. Haverkate).
Beide gemachtigden hebben de zaak bepleit aan de hand van een pleitnota. Deze pleitnota’s zijn aan het Centraal Tuchtcollege overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klager (geboren 17 mei 1937) heeft in het verleden een vaatbehandeling gehad in H. (1981). Vanaf 1984 was hij bekend met coronair lijden en in 1986 werd hij behandeld door middel van een coronaire bypassoperatie (CABG). In 1995 werd perifeer vaatlijden vastgesteld. Daarnaast was klager vanaf 1995 bekend met hypertensie.
Op 3 januari 2006 kwam klager op de polikliniek Interne Geneeskunde bij een collega van verweerder, een arts in opleiding tot internist. Klager was door zijn huisarts verwezen in verband met moeilijk behandelbare en ondanks medicatie geleidelijk stijgende tensie. Er waren geen aanwijzingen voor een evidente onderliggende oorzaak van de hypertensie. Klager gebruikte op dat moment drie verschillende soorten antihypertensieve medicatie, zij het dat volgens het standaard onderzoeksprotocol van het ziekenhuis op dat moment een deel van deze medicatie kortdurend werd gestaakt teneinde de uitslagen van de te verrichten onderzoeken niet te beïnvloeden. De arts in opleiding vond bij een 24-uursmeting sterk verhoogde waardes (overdag 191/101 mmHg en ’s nachts 167/82 mmHg). Bovendien stelde hij een licht verminderde nierfunctie vast en bleek echocardiografisch dat sprake was van eindorgaanschade. Hij liet bloedonderzoek doen en startte met aangepaste in het ziekenhuis gebruikelijke medicatie, te weten 1 dd acuzide 20/12,5 mg en
1 dd metoprolol 200 mg.
Op 20 februari 2006 zag de arts in opleiding klager terug op het spreekuur. Na meting van de tensie (160/84 mmHg rechts en 172/90 mmHg links) heeft hij aan de bestaande medicatie toegevoegd 1 dd amlodipine 10 mg. Voorts liet hij bloed prikken, waarvan de uitkomst een stijging van het kreatininegehalte met 34% sinds de start met de acuzide liet zien.
Op grond van het bovenstaande stelde hij de waarschijnlijkheidsdiagnose nierarteriestenose als oorzaak van de hypertensie.
Op 23 februari 2006 heeft de arts in opleiding klager gebeld en hem geadviseerd om, gelet op de stijging van het kreatininegehalte, te stoppen met de acuzide.
In de collegiale vasculaire bespreking van 13 maart 2006 werd het voorstel gedaan een diagnostische nierangiografie aan te bieden. Dit voorstel werd door de collega’s aanvaard.
Op 17 maart 2006 vond bloedonderzoek plaats (het kreatininegehalte bleek gedaald) en vond een vervolgconsult plaats, waar met klager is gesproken over het beleid om een diagnostisch nierangiogram te laten maken.
Op 17 mei 2006 werd klager daartoe op de afdeling Interne Geneeskunde opgenomen. Tevoren was aan klager een patiëntenvoorlichtingsfolder over de nierangiografie toegezonden dan wel aangereikt. Op 18 mei 2006 heeft verweerder die dag de nierangiografie verricht. Daaruit bleek dat sprake was van een dubbelzijdige nierarteriestenose.
Daarbij is een tweeledige complicatie opgetreden, te weten een cholesterolembolie en, daaruit voortkomend, een arteriële trombose. Deze laatste complicatie heeft uiteindelijk geleid tot amputatie van het rechteronderbeen van klager.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. Het standpunt van klager en de klacht
De klacht houdt het volgende in.
Op het moment dat klager het tijdens het onderzoek uitschreeuwde van de pijn werd na het weghalen van het afdekmateriaal pas geconstateerd dat het linkeronderbeen van klager tot op sokhoogte en het rechteronderbeen geheel wit waren. Zelfs na het uitschreeuwen van de pijn en nadat klager had aangegeven dat het onderzoek direct moest stoppen, wilde verweerder nog aanvullende foto’s maken, terwijl toch duidelijk in de patiënteninformatie staat dat het te allen tijde mogelijk is het onderzoek voortijdig af te breken.
Het afdrukken van de insteekopeningen door twee laboranten is, onder verantwoordelijkheid van verweerder, niet juist uitgevoerd. Een hematoom rondom van buik tot aan knieën was het gevolg.
Verweerder liet zich na de angiografie niet meer zien.
4. Het standpunt van verweerder
Op het moment dat klager pijn aangaf in het rechteronderbeen is de rechtervoet bekeken. Die voet was witter dan de linker, wat duidt op ischaemie. Vervolgens zijn aanvullende foto’s gemaakt om de oorzaak van de ischaemie te kunnen opsporen en naar aanleiding daarvan het te volgen beleid te kunnen bepalen. Daarvoor bestond eerder geen aanleiding. De klachten in het linkerbeen traden pas later op. Dat blijkt ook uit het verslag.
Toen klager pijn aangaf in zijn onderbeen rees bij verweerder het vermoeden van een obstructie van de bloedtoevoer naar het onderbeen. Vanwege het risico op
thrombo-embolische complicaties was het nodig de verschillende mogelijkheden goed te onderzoeken zodat direct de juiste behandeling kon worden ingezet. Het was dan ook gerechtvaardigd foto’s te maken om een duidelijk beeld te krijgen van de ontstane complicatie zodat hierop meteen adequaat kon worden gereageerd.
Het is niet aannemelijk dat het hematoom een gevolg is van onoplettendheid van een van de laboranten. Klager werd behandeld met een thrombolyticum. Daarbij is de kans op uitgebreide hematoomvorming groot.
Verweerder heeft in de weken na de angiografie nog twee keer met klager gesproken.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De overwegingen van het college
Hoewel het begrijpelijk is dat klager (gelet op alles wat hij heeft meegemaakt en de voor hem dramatische gevolgen) twijfels heeft over de juistheid van het handelen van verweerder, kan het college, op gronden zoals door verweerder aangegeven, niet anders concluderen dan dat in de gegeven omstandigheden verweerder heeft gehandeld zoals hij moest handelen. Het is voor klager zeer onaangenaam geweest dat verweerder doorging met foto’s maken terwijl klager het uitschreeuwde van de pijn, maar het was in het belang van klager wel noodzakelijk om dat te doen. Het stoppen met het maken van foto’s zou jegens klager onverantwoord zijn geweest. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond. Datzelfde geldt voor de overige klachten, eveneens op gronden als door verweerder aangegeven.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure .
4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert - zakelijk weergegeven - tot herbeoordeling van de bestreden uitspraak door het Centraal Tuchtcollege en het nemen van een nieuwe beslissing in goede justitie.
4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert - zakelijk weergegeven - tot niet ontvankelijk verklaring althans tot ongegrond verklaring van het beroep en bekrachtiging van de bestreden uitspraak.
Beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege verklaart het beroep niet-ontvankelijk omdat het beroepschrift niet voldoet aan de eisen als genoemd in art. 73 lid 2 van de Wet BIG jo. art.19 lid 1 onder c van het Tuchtrechtbesluit BIG. In wezen bevat het beroepschrift immers slechts een summiere herhaling van de oorspronkelijke klachten, terwijl de vorige gemachtigde van klager geen gebruik heeft gemaakt van de hem door het Centraal Tuchtcollege geboden gelegenheid om dit verzuim te herstellen.
Voorzover het beroepschrift nieuwe, voor het eerst in beroep aangevoerde klachten bevat zal het Centraal Tuchtcollege deze als te laat naar voren gebracht buiten beschouwing laten.
4.4 Overweging ten overvloede.
Het Centraal Tuchtcollege merkt overigens op dat, indien het beroep ontvankelijk zou zijn geweest, de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege niet zou hebben geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep zou zijn verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter,
mrs. P.J. Wurzer en L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en prof.dr. J.B.L. Hoekstra en
dr. T.J.M. Tobé, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2011.
Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.