ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1551 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.230

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1551
Datum uitspraak: 20-09-2011
Datum publicatie: 30-11-2011
Zaaknummer(s): C2010.230
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Arts heeft op verzoek van gemeente medisch advies uitgebracht. Advies van arts voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Geen tuchtrechtelijk verwijt. Regionaal Tuchtcollege heeft klacht van klager afgewezen. Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. Het ten onrechte ondertekenen met de titel bedrijfsarts is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar."

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.230 van:

A., wonende te B., appellant,

tegen

C., arts, werkzaam te D., verweerster in hoger beroep.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 28 januari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 29 juli 2010, onder nummer 015/2010, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 juli 2011, waar is verschenen de arts bijgestaan door E.. Bij brief van 1 juli 2011 heeft klager meegedeeld dat hij vanwege gezondheids- redenen niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kan zijn.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Aan verweerster is door de gemeente waar klager woonachtig is gevraagd medisch advies uit te brengen met betrekking tot de vraag of klager, geboren op 24 april 1963 en van F.-sche komaf, in aanmerking kon komen voor ontheffing van de inburgeringsplicht. Daartoe is klager op 29 oktober 2009 bij verweerster op het spreekuur geweest. Verweerster heeft vervolgens een advies uitgebracht dat erop neerkomt dat klager in staat zou moeten zijn om binnen vijf jaar het inburgeringsexamen te behalen, waarbij de examentijd wel met 50% dient te worden verlengd. Bij haar advisering heeft verweerster kennis genomen van de volgende, door klager ter beschikking gestelde medische gegevens: het huisartsjournaal, een brief van de MDL-arts en een gedeelte van een brief van de bedrijfsarts (deze stukken zijn bij verweer overgelegd). Klager was tevoren in de uitnodigingsbrief verzocht ondersteunende informatie van de huisarts, specialist of behandelaar mee te nemen. Het rapport van verweerster, aan partijen bekend, wordt hier voor het overige als herhaald en ingelast beschouwd..

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster, zakelijk weergegeven:

- dat zij hem pijn heeft gedaan door van hem te verlangen op te staan en te lopen, terwijl hij in een rolstoel zit;

- dat zij de Nederlandse taal niet goed spreekt en dat de geboortedatum van klager onjuist is genoteerd;

- dat zij niet weet wat een virus (hepatitis type) C is en dat zij niet weet wat het is om

chronische rugpijn, nek- en schouderklachten, voet- en gezichtsproblemen te hebben;

- dat zij niet respecteert dat klager geen huisarts heeft;

- dat zij de psychische klachten van klager niet serieus heeft genomen;

- dat zij onvoldoende heeft gekeken naar allerlei medische informatie die klager bij zich had;

zij heeft een te kleine selectie gemaakt waardoor zij zaken verborgen heeft gehouden.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

In haar verweer voert verweerster aan, onderbouwd en met verwijzing naar haar uitgebreide notities van het spreekuurcontact, voldoende zorgvuldig te werk te zijn gegaan en wijst zij de haar gemaakte verwijten van de hand. Op het verweer wordt hierna zo nodig ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Voorts dienen bij de beoordeling van de vraag of een advies van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen volgens vaste jurisprudentie de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:

- het advies zet op een inzichtelijke en consistente wijze uiteen op welke gronden de conclusie van het advies steunt;

- in het advies uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het advies;

- de gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen;

- de rapportage beperkt zich tot het deskundigheidsgebied van de rapporteur.

5.3

Het advies van verweerster voldoet aan de hierboven weergegeven criteria. Verweerster heeft aangetoond de cursus “medische advisering inburgeringsexamen” met goed gevolg te hebben gevolgd. Verweerster heeft klager volgens haar overgelegde aantekeningen inderdaad gevraagd te gaan staan, maar wanneer het niet lukt meteen te stoppen. Tegen de achtergrond van de stukken, waaruit wel kan blijken dat klager pijnklachten heeft maar niet dat hij krachtverlies in de benen heeft, was dit verzoek niet onredelijk en functioneel in het kader van het onderzoek. Het college heeft geen aanleiding te veronderstellen dat verweerster de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, mede gezien haar brieven aan het college en het feit dat zij genoemde cursus met goed gevolg heeft doorlopen. Verweerster heeft erkend dat de geboortedatum van klager abusievelijk onjuist is vermeld, hetgeen zij zou corrigeren. Deze geringe onvolkomenheid rechtvaardigt geen tuchtrechtelijke aanmerking. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat verweerster niet zou weten wat Hepatitis type C is en wat het is om de door klager genoemde klachten te hebben; in elk geval rechtvaardigt het enkele feit dat verweerster heeft geadviseerd dat klager wel (met een aanpassing) examen kan doen, nog niet de gevolgtrekking van klager dat zij onvoldoende afweet van zijn klachten. Het is niet duidelijk wat klager bedoelt met het verwijt dat verweerster er geen respect voor zou hebben dat hij geen huisarts heeft. Nu klager niet behandeld werd voor zijn psychische klachten, valt niet in te zien waarom verweerster daar meer aandacht aan moest besteden dan zij heeft gedaan, te weten datgene noteren wat zij daarover van klager heeft vernomen en in de stukken heeft gelezen. Wat de stukken betreft heeft verweerster bij verweerschrift die stukken overgelegd die klager volgens haar bij zich had. Er is geen reden aan te nemen dat verweerster stukken die klager bij zich had niet in haar advisering heeft willen betrekken, maar ook al zou acht worden geslagen op de medische stukken die klager bij klaagschrift heeft overgelegd, overigens deels incompleet en deels van eigen makelij, dan nog behoefde dit in redelijkheid niet tot een ander advies te leiden dan verweerster heeft uitgebracht.

5.4

Al met al moet de conclusie zijn dat de klacht in al haar onderdelen niet kan slagen en dus als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en onder “2. De feiten” van de bestreden beslissing staan weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager heeft in hoger beroep de in eerste aanleg aan de arts gemaakte verwijten herhaald en nader toegelicht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. De arts heeft weliswaar ten onrechte de rapportage van F. ondertekend met de titel bedrijfsarts in plaats van arts doch zij heeft daarvoor haar excuses aangeboden. Het Centraal Tuchtcollege beschouwt deze verschrijving als een administratieve omissie, hetgeen de arts niet tuchtrechtelijk kan worden verweten.

4.4 Gelet op het vorenstaande is de klacht ongegrond en moet het beroep van klager worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mrs. P.M. Brilman en M. Wigleven, leden-juristen en mr.drs. R.H. Zuijderhoudt en

mr. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en mr. J.P.G. Berkelaar, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 20 september 2011, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.