ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1549 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.256

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1549
Datum uitspraak: 17-11-2011
Datum publicatie: 30-11-2011
Zaaknummer(s): C2010.256
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts over de behandeling door de huisarts van klagers overleden moeder. Klager stelt dat de huisarts te lang gewacht heeft met het doorsturen van patiënte en klaagt voorts over de bejegening door de huisarts. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.256 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. J.L. van Os, advocaat te Tilburg

tegen

C., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. D. Zwartjens, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 31 juli 2009 bij het Regionaal Tucht-college te Eindhoven tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 28 juli 2010, onder nummer 09139 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 oktober 2011, waar zijn verschenen de huisarts, bijgestaan door

mr. Zwartjens. Klager en zijn gemachtigde hebben het Centraal Tuchtcollege bij brief laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       De in eerste aanleg vastgestelde feiten

“2.       De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder was de huisarts van de op 9 juli 2008 overleden moeder van klager hierna: patiënte.

Op 19 maart zag verweerder patiënte op het spreekuur. Ze had stekende pijn achter het borstbeen na een val van haar fiets in januari 2008. Na onderzoek dacht verweerder aan myalgie, waarna hij patiënte terugzag op 1 april 2008. Patiënte had toen ook benauwdheidsklachten, op grond waarvan hij haar verwees voor een longfoto en een longfunctieonderzoek. Op 10 april besprak hij met haar de uitslagen. Bij die gelegenheid gaf patiënte ook passageklachten van de maag aan en vertelde ze dat ze in een maand vier kilo was afgevallen. Verweerder vond bij onderzoek geen relevante bijzonderheden; hij liet bloedonderzoek uitvoeren (22 mm/1e uur) en schreef zuurremmende medicatie voor.

Op 24 april 2008 zag verweerder patiënte terug. Hij verwees haar, na anamnese en onderzoek, voor een gastroscopie. Patiënte heeft die op 22 mei 2008 ondergaan, waarbij een beeld werd gezien dat suspect was vooreen tumor van de maag. Op

 29 mei heeft verweerder patiënte thuis bezocht. Op 5 juni 2008 volgde opname in het ziekenhuis. Daar werd, vanwege uitgebreide metastasering, besloten tot een palliatief beleid. Op 9 juli overleed patiënte in een hospice.”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer

“3.       Het standpunt van klager en de klacht

De behandeling door verweerder is van dien aard geweest dat zijn moeder daardoor is overleden, althans werd het risico daarop fors vergroot.

Verweerder heeft patiënte pas na drie maanden doorgestuurd naar het ziekenhuis, maar toen was het te laat.

Klager klaagt ook over de bejegening.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder is van mening dat hij adequaat heeft gehandeld en hij betwist dat hij klager onheus heeft bejegend.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.       De overwegingen van het college

Uit de feitelijke gang van zaken, zoals onder nr. 2 als vaststaande feiten weergegeven, kan het college niet anders dan afleiden, dat verweerder steeds adequaat heeft gehandeld en daarbij met name tijdig heeft verwezen naar de tweede lijn. Van enig verwijtbaar delay is in het geheel niet gebleken en ook overigens is van verwijtbaar handelen geen sprake.

De gestelde onheuse bejegening is, na betwisting door verweerder, niet komen vast te staan.

Naar het oordeel van het college is de klacht kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2              De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en H.J. Blok en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2011.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.