ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1540 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2011.159
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1540 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-11-2011 |
Datum publicatie: | 25-11-2011 |
Zaaknummer(s): | C2011.159 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Een psychiater is een langdurige seksuele relatie aangegaan met een patiënte. Hij heeft tijdens deze relatie de behandelrelatie laten voortbestaan. Voorts was sprake van gebrekkige dossiervoering. Het RTG heeft een doorhaling van de inschrijving bevolen. Het tegen deze beslissing ingestelde beroep is door het CTG bekrachtigd, behoudens op het punt van de maatregel van doorhaling nu deze maatregel reeds in een zaak mede gebaseerd op hetzelfde feitencomplex is opgelegd aan aangeklaagde. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.159 van:
A., psychiater, wonende en werkzaam te B., appellant in hoger beroep, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde:
mr. Ch.L. van den Puttelaar, advocaat te Rotterdam,
tegen
C., wonende te B., klaagster in eerste aanleg, verweerster in hoger beroep, gemachtigde: mr. J.M. Beer, advocaat te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
C. - hierna te noemen klaagster - heeft op 8 maart 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna te noemen verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 januari 2011, onder nummer 10/046 heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register van verweerder als psychiater gelast en bepaald dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekend gemaakt en aan een in de beslissing genoemd tijdschrift ter bekendmaking zal worden aangeboden. Verweerder is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 september 2011, en wel naar analogie van art. 57 lid 1 Wet BIG gezamenlijk met de klachtzaken eveneens tegen verweerder gericht - in zijn hoedanigheden van psychiater en psychotherapeut -, welke klachtzaken zijn geregistreerd onder de nummers C2011.160 tot en met C2011.164. Bij de openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 september 2011 zijn verschenen klaagster bijgestaan door mr. J.M. Beer en verweerder bijgestaan door mr. Ch.L. van den Puttelaar. De zaak is over en weer bepleit. Mr. J.M. Beer heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten.
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
Klaagster heeft van 1967-2001 met haar voormalige echtgenoot in D. gewoond. Na haar terugkomst in Nederland heeft zij ter verwerking van haar echtscheiding en traumatische ervaringen in D. hulp gezocht bij verweerder. Omstreeks drie maanden na de aanvang van de therapie zijn klaagster en verweerder een vriendschappelijke relatie aangegaan waarbij zij gezamenlijk (culturele) uitstapjes maakten.
Vanaf de zomer van 2002 heeft verweerder haar thuis bezocht. Ook heeft hij haar actief betrokken bij zijn passie voor de schrijver M. onder meer door haar mee te nemen naar congressen over dat thema. Eind 2003 is de moeder van klaagster overleden. Verweerder heeft klaagster aangeraden om er “even uit te gaan” en een vriendin te bezoeken in E..
In april 2004 zijn verweerder en klaagster naar E. gereisd en hebben daar een hotelkamer gedeeld waarna een seksuele relatie is ontstaan. In de jaren die volgden heeft klaagster verschillende buitenlandse reizen met verweerder gemaakt. Klaagster betaalde de kosten hiervan (deels) ook voor verweerder en kocht voor hem onder meer manchetknopen ter waarde van ongeveer $ 2.000,-.
Tijdens de ontmoetingen tussen klaagster en verweerder hebben zij verschillende keren paddo’s gebruikt. Tussen 2004 en 2006 heeft verweerder klaagster geadviseerd met betrekking tot de aankoop van een huis en de verbouwing daarvan.
In januari 2007 heeft klaagster de behandelrelatie met verweerder beëindigd en de therapeutische behandeling voortgezet bij een ander. In juni 2007 heeft verweerder met medewerking van klaagster een symposium over M. georganiseerd.
Op 1 april 2008 is klaagster verhuisd van F. naar B.. Verweerder heeft klaagster een paar keer ten huwelijk gevraagd. In mei 2008 heeft verweerder klaagster een trouwring overhandigd waarvan hij mededeelde dat hij deze op de kermis had gekocht. In augustus 2009 heeft klaagster de verhouding met verweerder verbroken.
Klaagster en een medepatiënte ( klaagster in de zaak met nummer 10/047(P)) hebben op 27 november 2009 bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg(IGZ) melding gedaan over beweerde misdragingen van verweerder. Na onderzoek en verhoor van de klaagsters en verweerder heeft IGZ bovenvermelde klacht met nummer 10/220(P) ingediend.
Verweerder is als lid van het Nederlands Psychoanalytisch Genootschap in verband met deze zaak door het bestuur geroyeerd, met welk besluit naar aanleiding van het beroep daartegen van verweerder de Buitengewone Ledenvergadering op
27 september 2010 heeft ingestemd.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. zich op een grensoverschrijdende wijze gedragen heeft door gedurende de behandeling een seksuele relatie met klaagster aan te gaan;
2. klaagster ertoe heeft bewogen om hallucinerende middelen te gebruiken;
3. klaagster ertoe heeft bewogen om sommen geld aan (relaties van hem) te betalen;
4. een ondeugdelijk behandelbeleid heeft gevoerd.
4. Het standpunt van verweerder.
Verweerder heeft de verwijten voor het grootste deel erkend. Wel heeft hij bezwaren tegen het door klaagster geuite verwijt dat hij geen inzicht heeft in de onjuistheid van zijn handelen. Verweerder is in 2007 in analyse gegaan en heeft zich vanaf 2009 onder behandeling gesteld van een psychiater om antwoord te krijgen op de vraag, hoe het heeft kunnen gebeuren en hoe de misstappen in de toekomst kunnen worden voorkomen.
5. De overwegingen van het college.
5.1 De klachtonderdelen worden gezamenlijk behandeld.
Naar verweerder heeft erkend heeft hij een langdurige relatie onderhouden met klaagster die zich aan zijn zorg had toevertrouwd. Klaagster had een gecompliceerde levensgeschiedenis maar bleek ondanks haar verschillende sterke eigenschappen en talenten in toenemende mate afhankelijk te worden van de waardering van verweerder en zijn genegenheid. Klaagster heeft jarenlang van alles gedaan om zijn goedkeuring te kunnen wegdragen en bij hem in de smaak te vallen. Klaagster werd gekenmerkt door grote kwetsbaarheid.
In plaats van afstand te bewaren en zich volledig te concentreren op de hulpvragen van klaagster – de verwerking van haar echtscheiding en de traumatische ervaringen - waarop hij “slechts” professioneel had in te gaan, heeft verweerder het laten gebeuren dat hij eerst een vriendschappelijk en in 2004 ook een seksuele relatie is aangegaan. Dat laatste gebeurde uitgerekend op een moment dat haar kwetsbaarheid was verhevigd door het recente overlijden van haar moeder.
5.2 Verweerder heeft de ernstig verwijtbare beslissing genomen om ondanks deze “buitencontacten” ook de professionele contacten voort te zetten.
En naar aannemelijk is heeft hij gedurende vele jaren zich ruimschoots laten betalen voor deze therapeutische contacten, al dan niet door klaagster zelf dan wel door haar verzekeringsmaatschappij. In dit verband wordt overigens opgemerkt dat ook na beeindiging van de professionele relatie het overigens evenmin is toegestaan buiten therapeutische contacten te onderhouden.
Daarbij bleef het niet. Hij heeft zich ook laten fêteren en geschenken aanvaard. Er was sprake van een eenzijdige royaliteit van de kant van klaagster. Hij had dit moeten herkennen als een bewijs dat klaagster er (bijna) alles voor over had om de persoonlijke relatie voort te zetten en verweerder niet te verliezen. Omdat klaagster en bedoelde andere klaagster elkaar kenden is het verweerder op zeker moment duidelijk geworden dat de beide vrouwen rivalen van elkaar werden. In de gesprekken en e-mailcontacten van beiden met hem kwam dit naar voren. En ook toen heeft verweerder niet met onmiddellijke ingang alle relaties, professioneel of seksueel/vriendschap-pelijk en/of zakelijk, met klaagster verbroken.
5.3 In dit verband verdient het volgende nog bespreking bespreking. Gebleken is dat verweerder patiënten met klaagster in contact te brengen opdat zij hen tot steun zou zijn. In het midden gelaten of deze aanpak enig therapeutisch doel dient, verraadt deze beslissing van verweerder een ontoelaatbare vermenging van rollen waarin hij zijn plicht tot geheimhouding tegenover klaagster en bedoelde patiënten met voeten treedt.
5.4 Verweerder heeft een bedenkelijke rol gespeeld bij zakelijke transacties van klaagster betreffende haar nieuwe huis. Aannemelijk is dat hij zelfs zijn verantwoordelijkheid niet heeft genomen toen klaagster in grote financiële problemen kwam door zacht gezegd hoogst ongelukkige transacties van personen die door verweerder waren geïntroduceerd.
5.5 Omdat klaagster tegen verweerder opkeek, heeft hij het laten gebeuren, dat zij dingen deed of toeliet, waar zij achteraf grote spijt van heeft. Als professionele hulpverlener – en in het bijzonder als arts en psychotherapeut - had verweerder bij deze van hem afhankelijke patiënt moeten beseffen dat zijn invloed onevenredig groot was. Het gebruik van paddo’s, die naar verweerder niet heeft weersproken op zijn initiatief waren aangeschaft en over de mogelijke risico’s hij haar heeft gerust gesteld, is daar een voorbeeld van waarvan hem ook tuchtrechtelijk een verwijt gemaakt kan worden.
5.6 Verweerder heeft voor een uiterst magere verslaglegging van zijn behandelingen van klaagster gezorgd. Zijn verweer, dat de meeste informatie “ in zijn hoofd” zit, miskent volledig zijn professionele plicht om, onder meer maar niet uitsluitend ten behoeve van een eventueel opvolgend hulpverlener, nauwgezet bij te houden wat zijn behandelplan en wat de vorderingen waren. Verweerder heeft overigens ook niet kunnen uitleggen wat de stand van zijn behandeling was op het moment dat deze in 2007 ten einde kwam.
5.7 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) jegens patiënte had behoren te betrachten.
5.8 Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat alleen de zwaarste maatregel van doorhaling hier op zijn plaats is. Ondanks de staat van dienst waarop verweerder zich beroept en ondanks het door hem gemelde inzicht in het foutieve van zijn
handelen kan niet anders worden vastgesteld dan dat verweerder zich met zijn jarenlang welbewust volgehouden en veelvuldige schendingen van zijn plichten als hulpverlener jegens klaagster (emotioneel, financieel en professioneel) zichzelf het recht heeft ontnomen om nog langer als arts/psychotherapeut werkzaam te zijn.
5.9 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij
onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt. Publicatie is noodzakelijk omdat nog eens breder bekend te maken dat voor allen die zijn ingeschreven in het BIG-register geldt dat zij hun beroep op het spel zetten indien zij ongeoorloofde (seksuele) relaties met hun patiënten combineren met het laten voortbestaan van de professionele contacten, of met andere verzwarende omstandigheden.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder “2. De feiten.” zijn vastgesteld.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Het door verweerder tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege ingediende beroep strekt er met name toe dat een minder zware maatregel wordt opgelegd dan de maatregel van doorhaling in het register, waardoor verweerder de mogelijkheid behoudt om zijn professie uit te blijven oefenen. Het beroep strekt er tevens toe dat de klachten alleen gegrond worden verklaard voor zover die het aangaan van een liefdesrelatie naast een therapeutische relatie betreffen. Verweerder heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot het opleggen van een minder zware maatregel.
Klaagster heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.2 Uitgangspunt voor het Centraal Tuchtcollege is het gegeven dat verweerder met klaagster een langdurige seksuele relatie is aangegaan en dat verweerder de behandelrelatie heeft laten voortduren. Voorts heeft verweerder de seksuele relatie niet eigener beweging beëindigd. Evenmin heeft hij de behandelrelatie overgedragen aan een andere hulpverlener. Tevens hield verweerder op uiterst summiere wijze het dossier van klaagster bij.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat het verweten grensoverschrijdend gedrag - alle facetten daarvan in aanmerking nemend - verweerder ernstig moet worden aangerekend. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft tevens de motivering die aan de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege ten grondslag ligt, zij het dat het Centraal Tuchtcollege daarin de volgende nuanceringen wenst aan te brengen. Deze zijn evenwel voor het uiteindelijke oordeel van het Centaal Tuchtcollege niet van belang.
Het Centraal Tuchtcollege kan zich niet vinden in overweging 5.2 (derde regel) van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege waarin het overweegt dat verweerder zich ‘ruimschoots’ heeft laten betalen. Het woord “ruimschoots” dient als vervallen te worden beschouwd.
Het “zich laten fêteren” en de “eenzijdige royaliteit van de kant van klaagster” zoals geformuleerd in overweging 5.2 (achtste en negende regel) van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, wordt door verweerder betwist. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege zijn beide aspecten niet in voldoende mate komen vast te staan. Derhalve komt de zin in de achtste regel te luiden: “Hij heeft geschenken aanvaard.”, en dient het woord “eenzijdige” in de negende regel als geschrapt te worden beschouwd.
In overweging 5.3 (eerste regel) van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, is sprake van een misslag nu daar tweemaal het woord ‘bespreking’ staat vermeld. In de tweede regel van overweging 5.3 moet in plaats van “in contact te brengen” worden gelezen “in contact heeft gebracht”.
Overweging 5.4 van het uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege dient naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege in zijn geheel als vervallen te worden beschouwd nu niet méér aannemelijk is gemaakt dan dat verweerder een rol heeft gespeeld bij zakelijke transacties van klaagster betreffende haar nieuwe huis.
In overweging 5.5 van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, dient in de zesde regel gelezen te worden : “ … en over de mogelijke risico’s ten aanzien waarvan hij haar heeft gerustgesteld …”.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege gaat voorbij aan verweerders stelling dat de verweten gedragingen niet afzonderlijk moeten worden beschouwd maar moeten worden gezien als onderdeel uitmakend van de liefdesrelatie tussen verweerder en klaagster. Immers in het licht van de ernst van de verweten gedragingen zoals geformuleerd in 4.2, is deze stelling niet relevant.
4.5 Voor wat betreft verweerders stelling dat de opgelegde maatregel - alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking nemend - te zwaar is, overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.
Het aangaan van een seksuele relatie met een cliënt(e) tijdens of direct aansluitend aan de professionele relatie, is voor een hulpverlener te allen tijde volstrekt ontoelaatbaar gelet op de afhankelijkheid die inherent is aan de relatie tussen een hulpverlener en de ontvanger van hulp. Dergelijk gedrag is dan ook strijdig met de beroepscode voor psychiaters. Dat klaagster - in de visie van verweerder - een sterke vrouw is, doet aan vorenstaande niet af.
Verweerder heeft - naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege - door de hem verweten gedragingen in strijd gehandeld met de zorg die hij als psychiater ten opzichte van klaagster had behoren te betrachten en dusdoende het vertrouwen in de beroepsgroep in ernstige mate ondermijnd. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het aan verweerder te maken verwijt zodanig ernstig is dat dit onverenigbaar is met een inschrijving in het register en dat hier alleen de zwaarste maatregel, te weten doorhaling van de inschrijving in het register, passend en geboden is. De vraag of er een kans op recidive bestaat, kan in het licht van het voorgaande onbeantwoord blijven. Nu echter in de op heden eveneens uitgesproken zaak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (zaaknummer C2011.163) mede op grond van het zelfde feitencomplex reeds een doorhaling is bevolen, behoeft deze maatregel hier niet nogmaals te worden opgelegd.
4.6 Vorenstaande leidt tot de conclusie dat de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege niet heeft geleid tot de vaststelling van andere feiten en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat de beslissing waarvan beroep moet worden bekrachtigd behoudens ten aanzien van de daarbij bevolen doorhaling.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
bekrachtigt de beslissing waarvan beroep, behoudens ten aanzien van de daarbij bevolen doorhaling en vernietigt die beslissing op dat punt;
stelt vast dat bij uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van
heden in de zaak C2011.163 de doorhaling van verweerder als
psychiater is bevolen.
Deze beslissing is gegeven: mr. K.E. Mollema, voorzitter, prof.mr. J.K.M. Gevers en
mr. M. Zandbergen, leden-juristen en A.C.L. Allertz, F.M.M. van Exter, drs. E.D. Berkvens en drs. M.A.J. Hagenaars, leden-beroepsgenoten en mr. E.B. Schaafsma-van Campen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2011.
Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.